De politiek van: Piet Bukman

Interview

Pieter (Piet) Bukman woont nog altijd in Voorschoten. Hij woont in een mooi twee onder een kap jaren ’80 huis. Op het moment van interviewen woonde hij daar samen met zijn vrouw Carolien. Zij is een maand later op 85-jarige leeftijd overleden. Bukman vroeg haar tijdens zijn carrière veel om raad. Ook tijdens het interview riep hij een aantal keer: ‘Carolien, ben je het ermee eens?’ Hij is als voorzitter van de christelijke boeren en tuindersbond betrokken geraakt bij de ARP, werd gevraagd als CDA voorzitter. Na zijn voorzitterschap werd hij minister van Ontwikkelingssamenwerking in Lubbers II, minister van landbouw in Lubbers III en was in de paarse jaren anderhalf jaar Tweede Kamervoorzitter.

Pieter (Piet) Bukman carrière Geboren: 7 februari 1934 te Delft
Lagere school: op de Dokter H Bavinckschool te Delftvan 1940 t/m 1946 Middelbare school: aan het Lyceum Zandvliet te Den Haag van1946 t/m 1951
Studie/opleiding: Sociografie aan de Gemeenteuniversiteit Amsterdam 1951-1957
Partijvoorzitter: 11 oktober 1980 t/m 14 juli 1986
Vicevoorzitter Europese Volkspartij: 11 oktober 1980 t/m 1985
Voorzitter EVP 1985 t/m 1986
Eerste Kamerlid: 10 juni 1981 t/m 14 juli 1986
Minister van Ontwikkelingssamenwerking: 14 juli 1986 t/m 7 november 1989
Minister van Defensie Ad interim: 6 september 1988 t/m 23 september 1988
Tweede Kamerlid: 14 september 1989 t/m 7 november 1989
Staatssecretaris Economische zaken: 7 november 1989 t/m 28 september 1990
Minister van Landbouw: 28 september 1990 t/m 22 augustus 1994
Tweede Kamerlid: 18 mei 1994 t/m 19 mei 1998
Tweede Kamervoorzitter: 3 december 1996 t/m 19 mei 1998
Voorzitter commissie Buitenland van het CDA:
Voorzitter CDA-verkiezingsprogramma Europese Verkiezingen: 2009
Bloedgroep: ARP

U werd net als Luck van Leeuwen bij de CHU vanuit het relatief onbekende opeens CDA voorzitter. Wie was uw praatpaal in die tijd bij wie u weleens om advies vroeg?

‘Ik was voorzitter van de christelijke boeren en tuindersbond. Daar ontmoette ik veel politici. Mijn belangrijkste praatpalen waren Jan de Koning, die ik daar ontmoette. Rinze Zijlstra, mijn voorganger als voorzitter van de Christelijke boeren en tuindersbond en Barend Biesheuvel ook wel, maar minder frequent.’

Welke adviezen kreeg u dan mee?

‘Toen bekend werd dat ik kandidaat CDA-voorzitter was, kreeg ik veel adviezen vanuit de boeren en tuindersbond. Die adviezen waren eenduidig: maak de overstap naar de politiek.’

Hoe had uw achtergrond als tuinder zijn weerslag in uw politieke denken en daden?

‘Niet veel. Ik was geen tuinder, dat was mijn vader. Ik was opgeleid als sociaal geograaf. Als voorzitter van de protestantse  boeren en tuindersbond hield ik altijd, naar goed gebruik, overleg met de katholieke en algemene boeren en tuindersbonden en stapten we pas naar de overheid nadat we het met elkaar eens waren. Dat heb ik er wel van geleerd, dat je het met elkaar eens moet zijn als je invloed wilt hebben.’

Welke gebeurtenis had een grote invloed op uw denken?

‘Toen het initiatief kwam om ARP,KVP en CHU samen te voegen, vond ik dat zeer uitdagend. We wilden elkaar versterken door eenheid. Ik was als voorzitter van de boeren en tuindersbond ook al doorgedrongen tot het algemeen bestuur van het CDA in oprichting. Hans de Boer vroeg aan mij of ik kandidaat voorzitter wilde zijn. Daarbij was duidelijk dat hij de drie partijen achter zich had. Ik wilde voorzitter worden omdat ik het CDA een aansprekend initiatief vond dat hard nodig was. We moesten ophouden met het alleen maar praten, we moesten voortgang maken.’

Welke (politieke) persoon had een grote invloed op uw denken?

‘Zonder enige twijfel Jan de Koning. Hij begon met de discussies altijd waar je was. Hij vroeg altijd: ‘’Wat moet de volgende stap zijn.’’ Zo opereerde hij.’

Wat was uw drijfveer om politiek actief te worden?

‘Dat weet ik niet precies meer, dat waren er een heleboel. Samengevat trok de politiek mij aan.’

Waarom kon de opvatting dat er een CDA moest komen leiden tot een complete onthoofding, zoals u grinnikend zei?

‘Er gaan mensen weg als drie partijen een worden. De leidinggevenden uit die partijen gingen deels weg. Zij zagen deels dus ook af van het verder beïnvloeden van het eenwordingsproces. Het CDA was iets nieuws. Alles wat leidinggevend was in de drie partijen, was een beetje uitgeteld.’

Hoe herinnert u zich 11 oktober 1980, de oprichtingsdag van het CDA?

‘Dat was een fantastische dag. Om het CDA een succes te maken heb ik de leidinggevenden van de oude partijen betrokken bij wat ik deed om ook draagvlak te houden.’

Wat was uw eerste klus als CDA voorzitter?

‘Een van de eerste dingen die gedaan moest worden is de bewustwording van het feit dat niet alleen drie partijen met hun leden gefuseerd zijn tot het CDA, maar dat er ook mensen nieuw binnenkomen en afkomen op het gefuseerde CDA. Om dat goed te managen, moesten we hen betrekken bij het CDA. We moesten hen mixen in het CDA.’

Wat was uw zwaarste klus als CDA voorzitter?

‘De leiderschapswisseling van Dries van Agt naar Ruud Lubbers. Ik wist dat een leiderschapswisseling geen automatisme is. Wat vinden de leden ervan? Wat vinden de oorspronkelijke partijen ervan? Zij waren bij dit soort dingen nog zeer in bedrijf en gedroegen zich dan nog niet helemaal gefuseerd. Degenen die het CDA hebben gevormd, hebben zich bewezen. Zij moesten een stem krijgen. Dries van Agt had behalve Jan de Koning ook Frans Andriessen op zijn lijstje opvolgers. Dries liet merken dat het voor hem geen automatisme was dat Ruud Lubbers het zou worden. Binnen een paar, voor mij drukke dagen na het aangekondigde vertrek van Dries was voor mij duidelijk dat Jan de Koning het niet zou worden. Hij wilde namelijk niet (hij vond Ruud Lubbers geschikter, red. ) . Het dagelijks bestuur  van zowel het CDA als van de Tweede Kamerfractie steunden Jan de Koning in zijn besluit dat Lubbers het moest worden. Daarop heb ik Dries gevraagd of hij de publiciteit wilde verzorgen. De gaande man moet zijn vertrouwen uitspreken in de komende.’

Hoe ging u om met de loyalisten?

‘Ze zullen niet enthousiast over mij zijn geweest. De loyalisten moesten in de eerste plaats loyaal zijn. Dat was voor de buitenwereld niet het meest kenmerkende van hun optreden. Ze gedroegen zich soms controversieel met het partijstandpunt. Ik heb wel eens harde taal naar ze uitgeslagen.’

Wat leerde u als protestant snel van de KVP’ers?

‘Dat je de goede tijd moet kiezen om een compromis te sluiten. Houd niet tot het einde aan je eigen standpunt vast met het risico dat het misgaat. De ARP was niet het meest compromisbereid, althans dat vond ik geen dominante eigenschap van de AR partij. Bij de KVP was compromisbereidheid regel. Voor het juiste moment om een compromis te sluiten, is geen regel.

Hoe kan het zijn dat voor de verkiezing van de Eerste Kamer in 1981! Elke oude partij binnen het CDA mensen mocht aanwijzen, hoewel die partijen er officieel niet meer waren? (Ik weet van Luck van Leeuwen dat er een bloedgroepenverdeling was in het CDA, maar hoe werd die verdeling georganiseerd?)

‘Informeel overleg tussen mensen van de oude partijen die zeiden graag herkenbaar in het CDA te willen zijn. De rechtstreekse leden waren daar niet blij mee, want zij voelden zich  CDA’er pur sang. In hun redenen hadden ze deels gelijk. Het heeft betrekkelijk kort geduurd dat de drie oude partijen het CDA hebben gedomineerd. Dat is verwaterd. Daar heb ik bewust aan mee gewerkt.’

Hoe uitte zich de hang naar eigenheid van de oude partijen binnen het CDA?

‘Onder andere bij kandidaatstellingen. Ook bij de manier van met elkaar omgaan. De AR was veel straffer georganiseerd dan de CHU. Bij de KVP speelde de invloed van de RK-kerk mee.’

Hoe hebt u de hang naar eigenheid van de bloedgroepen de kop ingedrukt?

‘Ik heb het laten expireren.’

Hebt u dan ook de verdeling tussen de bloedgroepen losgelaten?

‘Die heb ik losgemaakt. Dat heeft enige tijd geduurd.’

Welk element van de ARP kon u moeilijk loslaten?

‘Ik kon de AR heel makkelijk loslaten. Ik had helemaal geen neiging om te zeggen: ik ben AR, dus ik zal eens even.’

Een van uw bijnamen was de Lenin van Voorschoten. Bent u trots op uw bijnamen ondanks dat ze communistisch klinken?

‘Dat heb ik altijd een aardige grap gevonden. Dat vind ik prima. Ik wilde niet van die bijnamen af. Ik vond ze wel mooi.’

Omschrijft u zichzelf als een macher?

‘Macher is een scheldwoord. Het was wel de bedoeling om dingen voor elkaar te krijgen, dat was mijn opdracht. Het CDA had er twaalf jaar discussie opzitten om tot het CDA te komen. Dat stokte soms. Nu waren we samen verantwoordelijk en wilden we niet teveel gedoe meer.’

Hoe kan men ervoor zorgen dat in de politiek niet de slechte persoonlijke verhoudingen, afgunst en rivaliteit, maar compromisbereidheid de boventoon voert?

‘Dat is lastig. Ik heb er wel naar gestreefd. Dat kun je doen door altijd een relevante partner te zijn voor je participanten en hen serieus te nemen. Knauw ze niet af. Carolien, ben je het daarmee eens? ‘’Helemaal,’’zegt zijn vrouw’

Wat is het grootste offer dat u hebt moeten brengen om een conflict uit de weg te gaan?

‘ik zou dat niet weten. Daar is geen algemene regel voor. Er zijn talloze conflicten van verschillende aard. Tuurlijk wil je iets bereiken, maar soms ga je een conflict uit de weg, maar soms zeg je: nou moet het klaar wezen.’

In krantenartikelen over u staat dat u worstelde en telkens boven kwam. Hoe kwam u telkens boven?

‘Bij een oplossing hangt het van de omstandigheden af. Hoe zwaar het probleem is en wat de invloed is op het functioneren van de partij. Hoe groot de verschillen, en hoe zwaar ze zijn is ook een belangrijke factor. Daarvan hangt af van hoe je het oplost. Ga conflicten uit de weg en als je ze niet uit de weg kunt gaan, los ze dan op. Het is je werkterrein als voorzitter.’

Hoe bent u als voorzitter omgegaan met uw voorkeur voor de PvdA terwijl Dries premier was met voorkeur voor de VVD?

‘Voldoende van gedachten wisselen met Dries en erkennen dat het laatste woord ligt bij de politiek leider. Een politiek leider moet niet gekenmerkt zijn door vasthoudendheid aan het eenmaal ingenomen standpunt, ook als de omstandigheden veranderen. Je moet soepel zijn.’

Hoe was het om met Dries Zijlstra te polsen voor premierschap in 1981. ‘Ik herinner mij de discussies daarover. Ik had de gesprekken met Zijlstra niet verzonnen, dat wilde Dries. Ik zei tegen Dries, als jij Zijlstra wilt polsen, dan ga ik mee. Dat Dries dat wilde om zo Madeleen Leyten te ontwijken, dat wist ik niet en kan mij achteraf ook niet veel schelen. Ik vond het geen onoverkomelijk punt als Jelle Zijlstra premier zou worden, maar het zou voor mij geen nationale feestdag zijn geweest als Jelle premier werd. Ik vond het  an sich redelijk met om een man van de vorige politieke generatie met veel gezag in het land te overleggen of hij nog bereid zou zijn om premier te worden. Dat bleek niet het geval. Ik zou daar niet teveel aan blijven hangen zei ik tegen Dries.’

In Betrouwbare Bronnen aflevering 164 ter ere van de 90e verjaardag van Dries van Agt vertelde PG Kroeger dat Van Agt wel aan Zijlstra bleef hangen en het zo hoog speelde dat Koningin Beatrix een telefoontje met Zijlstra pleegde op voorspraak van Van Agt.


Hoe hebt u Dries van Agt lijsttrekker weten te maken in 1982?

‘Daar was meer dan een gesprek voor nodig. Ik weet niet meer hoe ik dat voor elkaar kreeg, maar ik heb hem zeker gewezen op zijn verantwoordelijkheid.’

Liet hij zich snel overreden?

‘Nee, niet snel, maar je moest hem echt pinnen op zijn verantwoordelijkheid. Daar waren meerdere varianten voor nodig. Dries van Agt had geen doosje gereedschappen die je moest gebruiken om hem ergens van te overtuigen. Met Dries moest je op persoonlijke basis goed kunnen spreken. Dries had een open oog voor zijn verantwoordelijkheden. Wij als dagelijks bestuur vonden hem op dat moment de beste.

Hoe zei Dries s ochtends op 11-10-‘82 dat hij stopte?

‘Ik zei. Ik ben niet blij met de boodschap, maar je moet hem wel bij mij deponeren. Ik heb daarna nog wel wat gesprekken met hem gehad, ook om hem weer over te halen. Als je in de politiek een gesprek aangaat, doe je dat niet om gezellig te babbelen. Met Dries kun je wel goed babbelen, maar een gesprek is geen babbelen als Dries zegt: ‘’Ik stop ermee.’’ Ik heb hem opnieuw gewezen op zijn verantwoordelijkheden als premier.’

Hoe wist u dat het die keer menens was en dat Dries echt stopte?

‘Dat heb ik zo ervaren. Alleen al het feit dat hij de partijvoorzitter in mijn persoon belde, maakte op mij een serieuze indruk.’

Welke functie vond u het mooist om te bekleden en waarom?

‘Het partijvoorzitterschap heeft mij buitengemeen geboeid. Veel meer dan de andere functies die ik gehad heb. Er moest iets gerealiseerd worden, waaraan hard gewerkt moest worden waar ik veel incasseringsvermogen voor nodig was.’

Wat was voor u uitdagender, de Tweede Kamer voorzitten, of een partij voorzitten?

‘Partijvoorzitter. Zeer uitdagend, meer nog dan de Tweede Kamer voorzitten. Het verder uitbouwen wat Steenkamp opgebouwd had, was een echte uitdaging. Met 12 jaar vergaderen was het proces nog niet voltooid.’

Hebt u nog een anekdote uit de tijd van uw voorzitterschap van de EVP?

‘Anekdotes herinner ik mij niet. Wel was het in mijn tijd zo dat we meer contact met de Belgische christendemocraten dan met de Duitsers. Met de Duitsers hadden we contacten op regerings- en parlementsniveau en met de Belgen hadden we ook contact op partijniveau. De ene betrekking was niet inniger dan de andere, maar het was anderssoortig.’

Beleidsmatig

Zijn er beleidsmatig dingen van u in de vergetelheid geraakt, maar die tot op de dag van vandaag effect hebben in de Nederlandse maatschappij?

‘In ontwikkelingssamenwerking heb ik er de nadruk opgelegd dat alle aandacht die ontwikkelingssamenwerking heeft voor Afrika ertoe leidt dat de aandacht voor Zuid Amerika tekort schoot. Er moest meer aandacht komen voor Zuid- Amerika waar net de democratie doorbrak. We hebben de democratiseringstendens daar beleidsmatig ondersteund. Dat beschouw ik als de Bukman benadering op ontwikkelingssamenwerking. Er is daar veel ten goede gekeerd wat betreft de politieke emancipatie. Dat volg ik nog op de voet.’

Waarom stemde u voor de instelling van de provincie Flevoland en de rest van uw fractie in de Eerste Kamer niet?
‘Zo’n grote bestuurlijke entiteit moet je een provinciale status geven. Je moet niet zeggen dat ze er wel zijn, maar dat het bestuurlijk verdeeld moet worden over de andere provincies (Noord-Holland, Gelderland en Overijssel). Het is gebleken dat er voldoende grond was voor een provinciale status. Er is nu een van de meest groeiende stedelijke ontwikkelingen van Nederland. Wat gedacht werd dat Lelystad zou worden, dat is Almere geworden. De fractie had andere opvattingen over de provinciale status.’

Hoe werd u minister?

‘Ruud Lubbers wilde dat ik minister werd. Hij vond mij blijkbaar een geschikte persoon om toe te treden tot het kabinet Lubbers II. Ik werd in dat kabinet minister van ontwikkelingssamenwerking.’

Met welk land hebt u in uw tijd op ontwikkelingssamenwerking een bijzondere band opgebouwd en waarom dat land?

‘Latijns Amerika als geheel. Vergroten van de welvaart en het creëren van een democratische structuur waren onze voornaamste beleidspunten. Nederland was op grond van zijn geschiedenis en historische relaties voorzitter geworden van de donorclub van Indonesië. Dat werd een bepalende factor voor de tijd en aandacht die ik gaf aan mijn eigen functie.’

Waarom kwam u volgens uw criticasters niet met initiatieven in uw tijd als minister belast met ontwikkelingssamenwerking?

‘Dat vind ik een onterecht verwijt, gebaseerd op gebrek aan kennis. Die hele drive voor Latijns Amerika om van de dictaturen aldaar af te komen was een initiatief van mij. Wie dat niet ziet, die wil dat niet zien blijkbaar.’

U hebt het Bundesverdienstkreuz gekregen voor uw inspanningen om de landbouw in de DDR op te bouwen. Op welke manier hebt u dat gedaan?

‘Dat is een kwestie van benaderingswijze. De Muur was gevallen. Er was een Europese benaderingswijze voor Duitsland als geheel. Daar hoort dan de landbouw bij. Oost-Duitsland hoorde bij de EU, dus moest er worden begonnen om de DDR in te kaderen in de Europese landbouwpolitiek. Daar heb ik hard voor geknokt.’

Wat vond u van het aanstellen van een extra staatssecretaris op landbouw door Lubbers?

‘Dat vond ik niet per se nodig, maar ik vond het geen groot probleem omdat het duidelijk werd dat je in de landbouwpolitiek dingen die te maken hadden met landbouwproductie en dingen die te maken hebben met plattelandsbeleid en natuur. Deze kon je niet mengen in een persoon en een soort beleid. Dat was een van de argumenten om een extra staatssecretaris te benoemen.’

U hebt met minister Alders een interimwet over de terugdringing van ammoniak tot stand gebracht waardoor gemeenten op korte termijn over konden gaan tot vergunningverlening mits er binnen vijf jaren investeringen werden gedaan om de uitstoot van ammoniak terug te dringen. Zou dit een goed middel zijn om de huidige ammoniakcrisis te bestrijden?

‘Misschien wel.’

Waarom moest de glastuinbouw een gematigd gastarief krijgen en niet ook andere sectoren?

‘Gas was een dominante factor in de kosten van de glastuinbouw. Dat was daarmee voldoende politieke basis om een speciale regeling te treffen. Ik heb mij zeer voor die regeling ingespannen.’

Vindt u dat briefje achteraf ongelukkig?

‘Het briefje was niet ongelukkig, maar dat het briefje gelekt was vanuit EZ naar de pers, daar was ik niet zo blij mee.’

Tweede Kamervoorzitter

Waarom wilde u in 1996 eigenlijk geen Tweede Kamervoorzitter worden?

‘Ik voelde mijzelf niet een kandidaat voor het voorzitterschap, maar de fractievoorzitter liet weten dat de fractie mij wel een geschikte kandidaat vond, en droeg mij voor. Ik zei: doe maar.

Waarom zag Helgers het niet in u zitten?

‘Dat heb ik nooit geweten. Ik heb hem gevraagd of de fractie zich over mij had beklaagd, of over mijn ministerschap. Daar kreeg ik geen antwoord op. Ik denk dat ik gewoon op een lijstje stond van mensen die er na een X aantal jaar mee moest ophouden.’

Wat hebt u leuk gevonden aan het kamervoorzitterschap?

‘Ik heb het leuk gevonden om de club waarmee je een jaar of tien hebt gecommuniceerd als bewindspersoon, om die club voor te zitten in haar contact met bewindspersonen. Om dat mee te maken was leuk.’

Welke ingreep in welk debat hebt u voor uw gevoel ten onrechte niet gedaan?
‘Ik had debatten willen introduceren los van specifieke wetsontwerpen over hoe we in Nederland omgaan met de ruimtelijke ordening de komende 20 jaar. Die heb ik niet gekregen. De enige partij die ik meekreeg was D66. De andere partijen wilden daar niet aan. Ik wilde een debat over: Waar staan we voor? Welke beslissingen moeten we nemen en hoe bereiden we het parlement daarop voor? Moeten we de minister voorstellen laten doen of moeten we dat zelf doen? Deze debatten zijn in deze tijd ook zeer wenselijk. Er wordt geen discussie gevoerd over woningbouw in de regio, maar wel over woningbouw in het Groene Hart. Dat is verkeerd. Maak een referentiekader. Heb er discussie over.’

Hoe keek u als Tweede Kamervoorzitter naar de CDA-fractie?

‘Eigenlijk niet zoveel anders als toen ik er deel van uitmaakte. Ik was in debatten niet strenger of losser voor mijn eigen fractie dan voor andere fracties.’

Algemeen

Welke herinneringen hebt u aan de Tweede Wereldoorlog?

‘Ik was in die tijd tussen de vijf en tien. Ons huis stond op een aanvliegroute van vliegveld Ypenburg. Van achter ons huis werd er met geweren op de Duitse vliegtuigen geschoten. In de eerste dagen zijn met het hele gezin naar Pijnacker gefietst in de veronderstelling dat het daar veiliger zou zijn. Daar was het niet veiliger. Mijn moeder heeft mij geleerd te zwijgen als er Duitsers over de vloer zouden komen. Op het moment dat de Duitsers zouden komen moest ik mijn Duitse postzegelalbum openslaan om de indruk te wekken dat wij goed volk waren. In ons huis vergaderde een knokploeg van het verzet. Daarom waren wij bang dat de Duitsers zouden komen, maar die zijn gelukkig niet geweest. Wel was het een tijd waarin ik behoedzaamheid moest leren en gewenste antwoorden op moeilijke vragen paraat had. Ik heb met mijn vader ook vliegende Hollanders verspreid. Dat was een blad dat vanuit Engeland werd gedropt. Wij deden die verspreiding na zonsondergang, begrijpelijkerwijs. Dat was tijdens de avondklok. Ik heb de bevrijding ervaren toen de verloofde van een van mijn zussen op een Canadese tank langs huis reed. Hij was bevrijd uit kamp Amersfoort.’

Hans de Boer opperde in zijn interview dat het CDA weer een volksvertegenwoordiger als voorzitter zou moeten hebben. Hoe staat u tegenover dat idee?

‘Ik vind het een interessant idee, dat ik echter niet zou willen navolgen. Je moet iemand hebben die het politieke bedrijf kent, maar niet het belang heeft wat een volksvertegenwoordiger heeft in zijn of haar doen en laten. De onafhankelijkheid van de partij ten opzichte van zijn fracties wordt gediend als je bij voorkeur een voorzitter hebt die geen senator of parlementariër is.’

Kan men CDA voorzitter zijn en tegelijkertijd een bedrijf runnen?

‘Ik denk dat dat moeilijk is. Destijds is mij gevraagd of ik voorzitter wilde worden. Ik wilde dat alleen als het fulltime was. Ik ben heel bang voor belangenverstrengeling. Je moet onafhankelijk kunnen opereren. Ik ben tijdens mijn voorzitterschap een paar jaar senator geweest, dat heb ik niet als storend ervaren, maar standaard een senator of Kamerlid als voorzitter gaat mij te ver. Met een terugkijkende kritische blik vind ik het niet handig dat ik senator ben geweest tijdens het partijvoorzitterschap. Het is beter die twee uit elkaar te houden. Incidenteel een senator of Kamerlid als voorzitter kan eventueel.’

Wat had u voor ogen toen u actief was binnen het cda en wat is ervan terecht gekomen?
‘Toen ik actief werd in het CDA, was de eenwording van KVP, ARP e CHU al hoog op de agenda. Dat is nog een aantal jaren zo gebleven.’

U bent sociaal geograaf. Wat vindt u van de recente bevolkingsgroei?
‘Die gaat een beetje te hard. Daarom moeten we ten principale praten over wat we willen in dit land. Er moet een fundamentele discussie komen over de hoofdprioriteiten van het overheidsbeleid. Bevolkingsgroei is een belangrijk beleidspunt. Het gaat ook niet alleen om het aantal mensen, het gaat ook om de kwaliteit. De discussies worden tegengehouden door de realiteit die zich anders ontwikkelt.

De toeslagenaffaire is ontstaan doordat niemand Ho zei. Als het fout gelopen is, zegt men ‘’het had niet moeten gebeuren.’’ Niemand zei Ho omdat er geen fundamentele discussie is geweest over dit soort dingen.’

Vind u de boerenprotesten terecht?
‘Ik had ze beter in detail moeten volgen als oud boerenvoorzitter om er een oordeel over te vellen. Ik kom uit een situatie waar je al onderhandelend een uitkomst vond die aanvaard werd door de boerenwereld.’
Op welke politieke prestatie van uzelf bent u het meest trots?

‘Ik denk niet zozeer in dit soort termen, maar ik heb als partijvoorzitter in een tamelijk essentiële periode een goede rol gespeeld om het CDA verder te ontwikkelen. Daar ben ik niet trots op, daar ben ik tevreden over.’

Wat is uw favoriete Bijbelvers?

‘Heb ik niet en heb ik ook nooit gehad.’

Wat weet u nog van de beginjaren van het CDJA?

‘Ik ben wel bij de discussies geweest, maar het CDJA was in de fusiejaren geen groot probleem, dus hoefde er ook niets te worden opgelost. Het was geen probleem dat de jongerenorganisaties van KVP, ARP en CHU nog een jaar langer zelfstandig bleven en niet fuseerden tot CDJA. Het contact tussen mij en het CDJA liep via Johan de Leeuw en Wim van de Camp en nog een aantal mensen. Zij mengden zich ook in de bestuursorganen van het CDA en wilden ook goede plekken voor CDJA’ers op de kandidatenlijst. We hadden begrip voor elkaars posities. Ik heb inspiratie van de CDJA’ers gekregen. Met name van de manier waarop zij met politieke problemen omsprongen. Ik heb geprobeerd om het doen en laten van de jongeren te integreren in de partij. Het contact met de jongeren ging vrij bevredigend.’

2 thoughts on “De politiek van: Piet Bukman

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *