Al weken wordt er meer over Omtzigt dan met Omtzigt gepraat. Niet alleen Rutte maakt zich er schuldig aan. Toen Omtzigt op de dag van zijn installatie bij uitzondering de pers te woord stond, vroeg hij om voorlopig met rust te worden gelaten. Dat is niet alleen moeilijk voor Omtzigt zelf – die na slopende jaren noodgedwongen rust moet houden. Voor de pers valt het ook niet mee: er is veel behoefte aan zijn politieke duiding.
Gelukkig vertrouwde Omtzigt vlak voor de verkiezingen zijn visie toe aan het papier, en ging hij er niet voor naar de oogarts. In februari verscheen zijn boek “Een nieuw sociaal contract”, waarin veel aanwijzingen voor zijn duidingen te vinden zijn. Hierin verwoordt hij zijn belangrijkste politieke lessen en aanbevelingen.
Het boek bestaat uit zes delen. In deel I staat de persoon achter de politicus centraal. Hiervoor liet hij zich interviewen door Welmoed Vlieger. In deel II gaat hij in op Europa en beschrijft hij enkele stappen om de Europese Unie beter te laten functioneren. In deel III bespreekt Omtzigt waarom het problematisch is als modellen Nederland bepalen. Deel IV gaat over de toeslagenaffaire en de gesteldheid van de rechtsstaat. In deel V betoogt Omtzigt dat de toeslagenaffaire geen op zichzelf staand fenomeen is en bespreekt hij andere problemen die zich hebben voorgedaan zoals de gasboringen in Groningen. In deel VI, genaamd “een nieuw sociaal contract”, doet Omtzigt tien concrete voorstellen. Op dit alles wordt in deze recensie verre van uitputtend ingegaan.
Woord vooraf en deel I: Over Pieter Omtzigt
Vanaf de eerste bladzijde ageert Omtzigt tegen het zelfvoldane idee dat er in Nederland weinig hoeft te veranderen omdat alles goed gaat. Het boek begint met een citaat van Sylvain Ephimenco uit 1998 in ‘De Groene Amsterdammer’ waarin hij zegt dat Nederland af is, “zoals een huis af kan zijn. Een huis dat tot de laatste druppel verf, de laatste deurknop, de ultieme plant op de vensterbank af is.” Deze voorstelling van Nederland sluit niet aan bij die van Omtzigt, die zegt dat langzaam, met kleine stapjes, een aantal van onze instituties is geërodeerd, een deel van ons sociale bindmiddel is weggevallen en verschillende impliciete afspraken tussen overheid, burger, bedrijven en maatschappelijk middenveld zijn opgezegd.
In gesprek met Welmoed Vlieger vertelt Omtzigt over de tien vormende jaren in Engeland, Italië en Denemarken waar hij studeerde en promoveerde. In deze jaren hield hij zich onder andere bezig met modellen en kreeg hij oog voor de beperking van modellen. Dit is van belang omdat er volgens Omtzigt in Den Haag te veel wordt gestuurd op modeluitkomsten in plaats van op de werkelijkheid. Dit vergelijkt hij met de beroemde grotvergelijking van Plato. Net zoals de gevangenen in de grot de schaduwwereld aanzien voor de echte wereld, worden modellen aangezien voor de werkelijkheid. Als politici zich blindstaren op modellen – bijvoorbeeld koopkrachtplaatjes en stikstofmodellen – kunnen ze de mensen en de complexe werkelijkheid achter deze modellen uit het oog verliezen.
De toeslagenaffaire blijkt niet het enige schandaal waar Omtzigt zich mee bezig heeft gehouden. Hij zette ook een onderzoek in gang naar corruptie bij de Raad van Europa, wat uitmondde in het ontslag van veertien politici. Daarnaast streed hij ruim anderhalf jaar voor een eerlijk onderzoek naar de moord op een kritische Maltese journalist. Bij de moord bleken diverse kabinetsleden betrokken. Ook legde Omtzigt het disfunctioneren van de rechtsstaat in Malta bloot.
Deel II: Europa
In het tweede deel staat Omtzigt stil bij de waarde van Europese samenwerking, benadrukt hij democratische en rechtsstatelijke waarden binnen de Europese Unie en stelt hij kritische vragen over het functioneren van de Europese Unie. In deze context schrijft Omtzigt over prof. dr. Rudolph Cleveringa, een Leidse hoogleraar Rechtsgeleerdheid die tijdens de Tweede Wereldoorlog een protestrede hield waarin hij opkwam voor zijn ontslagen Joodse collega prof. dr. Eduard Maurits Meijers.[1] Cleveringa bleef trouw aan zijn principes en durfde zich hiervoor uit te spreken, ongeacht de consequenties. Hier kunnen we van leren als het gaat om de Europese Unie. Zo noemt Omtzigt de uitholling van de rechtsstaat van Polen en Hongarije. We moeten niet onze schouders ophalen als dit gebeurt. We moeten kunnen afdwingen dat landen zich aan rechtsstatelijke regels worden geschonden. Hij sluit af met vier concrete voorstellen die het functioneren van de Europese Unie zouden moeten bevorderen. Zo hekelt hij het gebrek aan openbaarheid bij de Raad van Ministers. Dat wetgeving bij deze Raad niet openbaar tot stand komt noemt Omtzigt “werkelijk ongehoord”.
Deel III: Hoe modellen Nederland bepalen
In het derde deel gaat Omtzigt dieper in op zijn fundamentele kritiek op ‘modeldenken’. Dit leidt volgens hem tot onnodig complexe, bureaucratische en onoverzichtelijke regelgeving. Hierbij geeft hij concrete (reken)voorbeelden van tekortkomingen van koopkrachtplaatjes. Hierbij merkt hij op dat koopkrachtplaatjes steeds meer een doel worden en geen middel. Men moet zich niet blindstaren op koopkrachtplaatjes omdat deze uitgaan van een gemiddeld huishouden. Koopkrachtveranderingen van individuen – bijvoorbeeld door een gezinsvergroting of een scheiding – zijn hier niet in meegenomen. Deze individuen hebben dus niets aan een stijging van koopkracht van 1,5%. Toch lijkt de aandacht vooral uit te gaan naar de algemene koopkrachtstijging, en niet naar de mensen achter die verschuiving.
Een ander gevolg van het ‘modeldenken’ is volgens Omtzigt het ingewikkeld geworden Nederlandse belastingstelsel. Voor hij hierover uitweidt waarschuwt hij dat de lezer verdwaald kan raken in de cijfers. Als nuancering voegt hij hieraan toe: “troost u, u bent niet de enige. Ik ken geen enkele minister die deze cijfers kent en begrijpt – zo complex is het.” Dit is natuurlijk heel problematisch. Als zelfs beleidsmakers het stelsel niet begrijpen, kunnen ze het ook moeilijk transparanter of eerlijker maken. Tot slot spreekt Omtzigt zijn verlangen uit naar meer denktanks in plaats van planbureaus. Hier constateert hij een wanverhouding. Waar de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de adviesraden samen minder dan 100 mensen in dienst hebben, hebben planbureaus 400 mensen in dienst.

Deel IV: Het toeslagenschandaal
In het vierde deel wordt de toeslagenaffaire uitvoering besproken. Voor hen die de ontwikkelingen hebben gevolgd zal er waarschijnlijk niet veel nieuws in staan. Wel zet Omtzigt duidelijk uiteen hoe de belastingdienst (dis)functioneert en biedt hij een helder overzicht van wat er allemaal fout ging bij de Belastingdienst, de regering, de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, de Ombudsman, de Bestuursrechtspraak, de media en bij onderzoek van externe commissies.
Verder gaat Omtzigt in op de gebrekkige informatievoorziening aan de Tweede Kamer. In totaal zijn er ongeveer 1000 Kamervragen gesteld, waarvan het merendeel niet of ontwijkend werd beantwoord. De wetten die een goede informatievoorziening en effectieve controle moeten waarborgen werden niet in acht genomen. Zo was het niet aan individuele Kamerleden maar aan de meerderheid van de Kamer om na inroeping van de inlichtingenplicht (artikel 68 Grondwet) te beoordelen of de gegeven inlichtingen voldoende zijn of dat er nadere inlichtingen worden verzocht.[2]
Deel V: Het toeslagenschandaal is geen incident
In het vijfde deel, genaamd ‘Het toeslagenschandaal is geen incident’, betoogt Omtzigt, aan de hand van diverse andere problemen die zich hebben voorgedaan, dat de toeslagenaffaire geen op zichzelf staand fenomeen is. Wat hier structureel fout gaat is een goede informatievoorziening aan het parlement. Dit wordt bevestigd door prof. dr. Voermans, die in zijn boek ‘Het land moet bestuurd worden. Machiavelli in de polder’ voorbeelden van informatie-incidenten geeft in de afgelopen twintig jaar, waarbij de regering informatie heeft achtergehouden voor het parlement.[3]
Een ander probleem dat Omtzigt constateert is de afhankelijk van het maatschappelijk middenveld aan de overheid omdat ze aan het ‘subsidie-infuus’ zitten. Daarom houdt Omtzigt, zoals het een christendemocraat betaamt, een pleidooi voor een levendig en onafhankelijk maatschappelijk middenveld.
Deel VI: Een nieuw sociaal contract
Omtzigt sluit in het zesde deel af met tien concrete voorstellen voor een nieuw sociaal contract. Dit zijn uiteenlopende voorstellen. Deze variëren van een vernieuwing van het kiesstelsel om de band tussen de kiezer en de verkozene te versterken tot een gemakkelijker benaderbare ambtelijke dienst, waar op elke brief de naam en contactgegevens van de behandelend ambtenaar staat. Terugkomende elementen bij deze voorstellen zijn bescherming van de rechten van burgers, een beter evenwicht van de trias politica en beleid dat meer is geïnspireerd door betrokkenheid op de burger en minder door modellen. Diep uitgewerkt zijn veel van deze voorstellen allerminst, maar dat lijkt ook niet de ambitie van Omtzigt in dit heldere, vlot leesbare boek. Het lijkt vooral – naast een boek dat mensen moest overtuigen om bij de verkiezingen op Omtzigt te stemmen – een aanzet te zijn tot discussie over een nieuw sociaal contract. Met een nog altijd hoge plaats op bestsellerlijsten en met de op 29 april jl. aangenomen motie-Kuik[4], die de nieuwe regering onder andere verzoekt om concrete voorstellen voor een nieuw sociaal contract te doen, lijkt deze aanzet te zijn geslaagd.
Overigens is de keuze voor de titel ‘een nieuw sociaal contract’ niet zonder meer duidelijk. Jan Dirk Snel wijst erop dat, hoewel Omtzigt spreekt over een nieuw sociaal contract, hij nergens spreekt over het eerder gesloten sociaal contract. Ook bevat het boek geen verwijzingen naar politieke contractfilosofen die het concept van het sociaal contract hebben ontwikkeld. Daarnaast lijkt Omtzigts idee van een sociaal contract als de ‘impliciete afspraak tussen overheid en burger’ niet te stroken met het oorspronkelijke idee van een sociaal contract tussen burgers onderling.[5]
Omtzigt lijkt blijkens het slot van het boek niet de illusie te hebben dat de invoering van zijn voorstellen de bestaande problemen zonder meer zullen oplossen. Hij wijst erop dat er een verandering van mentaliteit nodig is om bestaande problemen op te lossen. “Fundamentele veranderingen komen niet voort uit de werking van de wet, maar uit innerlijkheid – uit de geest van de wet”. Hiervoor is een zelfbewuste, meer transparante houding nodig van de overheid. Ook moet de overheid meer openstaan voor kritiek. Tegelijkertijd moeten burgers meer mildheid tonen zodat fouten beter kunnen worden hersteld en er geen publieke angstcultuur gaat leven. Zo geeft Omtzigt iedereen, maar vooral de overheid, genoeg huiswerk mee voor de komende jaren.
Pieter Omtzigt, ‘Een nieuw sociaal contract,’ Amsterdam: Prometheus, 2021. 224 pagina’s. ISBN 9789044648058
[1] Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, ‘Rede uitgesproken op 26 november 1940’, dbnl.org, 26 november 1990. Zie https://www.dbnl.org/tekst/clev00326no01_01/clev00326no01_01_0002.php Aa
[2] Kamerstukken II 2019/20, 28362, nr. 23, p. 2.
[3] Wim Voermans, ‘Het land moet bestuurd worden. Machiavelli in de polder’, Amsterdam: Promotheus 2021, p. 176-177 en p. 259-267.
[4] Kamerstukken II 2020/21, 28362, nr. 47.
[5] Snel, ‘De sociale rechtsstaat handhaven – Pieter Omtzigt en zijn ‘sociaal contract’’, jandirksnel.wordpress.com maart 2021.