Weinig studenten zullen op 12 maart het gebouw van hun hogeschool of universiteit uitgelopen zijn in de wetenschap dat het laatste fysieke college van het academisch jaar net afgelopen was. Toch bleek die bewuste donderdag in maart, na de persconferentie van premier Rutte, Jaap van Dissel en toenmalig zorgminister Bruno Bruins en de chaotische uren die daarop volgden, dat fysiek onderwijs er voorlopig niet meer in zou zitten op de Nederlandse hogescholen en universiteiten. Er werd overgeschakeld op digitaal onderwijs en er mag een groot compliment gegeven worden aan de hoogleraren en andere docenten, die vaak binnen een paar dagen tijd het gehele curriculum online wisten voort te zetten. Maar nu het inmiddels zomervakantie is en het nieuwe collegejaar voor de deur staat, doemt de vraag op hoe het onderwijs aan de Nederlandse hogescholen en universiteiten er uit moet zien in de zogenaamde anderhalvemetersamenleving.
Je studententijd is natuurlijk bij uitstek een periode waarin je wereld verbreed wordt. Studeren is immers veel meer dan academische kennis opdoen. Het is een unieke, vormende tijd waar je, vaak in een nieuwe omgeving, mensen van allerlei pluimage leert kennen. Je ontdekt wie je zelf bent en in wat voor een gemeenschap je staat. Dat zit al in de kleine dingen, zoals een gesprekje bij de koffieautomaat in de pauze van een hoorcollege of werkgroep. Alleen al om die reden is studeren erg waardevol.
Ook staan studenten vaak midden in de samenleving, ze zijn onder meer actief binnen verenigingen en dragen hun steentje bij aan de samenleving door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk te doen. Dat het studentenleven anders zal worden op de anderhalvemeteruniversiteit is onontkomelijk, maar we zullen er wel voor moeten waken dat het waardevolle, vormende element van studeren niet vergeten wordt. Vooral voor de aankomende eerstejaarsstudenten zal hier rekening mee gehouden moeten worden. Het is voor deze groep extra belangrijk dat zij zich geborgen zullen gaan voelen in hun nieuwe studentenstad en dat ze zich snel kunnen wortelen in hun nieuwe omgeving. Vanuit je nieuwe studentenkamer of bij je ouders thuis een Zoomsessie volgen met al je nieuwe studiegenoten is dan niet voldoende. Daarom zullen de hogescholen en universiteiten eerstejaarsstudenten voorrang moeten geven bij de verdeling van de beperkte ruimte die er is voor fysiek onderwijs.
Dat betekent echter niet dat de ouderejaarsstudenten dan maar vergeten moeten worden en het gehele collegejaar 2020-2021 van achter hun laptop moeten volgen. Nu de maatregelen steeds verder versoepeld worden, zou fysiek onderwijs ook voor grotere groepen studenten mogelijk moeten zijn, zolang de anderhalve meter maar gewaarborgd kan worden. Dit vraagt om enigszins creatieve oplossingen. Het University College Roosevelt in Middelburg heeft bijvoorbeeld al aangekondigd colleges te gaan geven in de open lucht en de colleges aan de Radboud Universiteit zullen gegeven worden in de stadsschouwburg en concertzaal de Vereeniging in Nijmegen. Op die manier kunnen ze zo’n duizend studenten per dag van fysiek onderwijs voorzien. Andere universiteiten zijn helaas nog niet zo ver, maar wij denken dat het toch mogelijk zou moeten zijn om ook in Amsterdam, Leiden, Utrecht en de andere studentensteden locaties te vinden die grootschaliger fysiek onderwijs mogelijk kunnen maken.
Daarnaast kampen studenten met nog een ander probleem: een uitermate zwakke minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Naarmate de coronacrisis steeds verder vorderde, werd het pijnlijk duidelijk dat het hoger onderwijs laag op het prioriteitenlijstje staat van het kabinet. Waar een financiële regeling voor het bedrijfsleven al op 17 maart aan de Kamer werd gecommuniceerd, werden (en worden) studenten volledig aan hun lot overgelaten: “Ga maar extra lenen”, aldus Van Engelshoven. Hiermee liet de minister zien dat ze totaal geen feeling had met studenten en de algehele wanhoop in het hoger onderwijs. Dat dit geen incident was, bleek wel uit de grote hoeveelheden proefballonnetjes die er de afgelopen maanden vanuit Den Haag werden gelanceerd (onderwijs in de avonduren, in de weekenden, studenten weren uit de spits) om vervolgens onder grote druk van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de rectoren van de Nederlandse universiteiten weer ingetrokken te worden.
Het is daarom te hopen dat nu de situatie niet meer zo kritiek is, het hoger onderwijs eindelijk de prioriteit gaat krijgen die ze van het begin af aan had moeten krijgen. De grootste belemmeringen voor het voorzichtig heropstarten van het fysiek onderwijs zijn onder meer de veiligheidsregio’s, die verschillende universiteiten vooralsnog niet toestaan om onderwijs op locatie te geven omdat ze vrezen voor hele drommen studenten in het openbaar vervoer. Hoewel deze zorgen bij een kleinschalige heropstarting waarschijnlijk ongegrond zijn, kan het natuurlijk nooit kwaad om na te denken over mogelijke oplossingen. Deze oplossing hoeft niet per se van bovenaf te komen en een groot deel van de verantwoordelijkheid kan prima bij de student zelf gelegd worden. Een oproep van de universiteit aan studenten die op kamers zitten in de stad waar ze studeren om niet met het ov, maar op de fiets naar college te komen, zou het openbaar vervoer in de studentensteden al flink ontlasten. Als er daarnaast in samenspraak met gemeentes of andere instanties alternatieve onderwijslocaties gevonden kunnen worden (zoals in Nijmegen), kan een eventuele stroom studenten die vanuit andere steden moet komen, verspreid worden over de stad.
Daarnaast moeten we ook voorkomen dat we het kind met het badwater weggooien wanneer er een vaccin is en we weer terug kunnen naar het ‘oude’ normaal. De noodgedwongen digitaliseringsslag die hogescholen en universiteiten moesten maken heeft zeker ook een positieve kant, zowel voor docent als student. De afgelopen maanden werd bijvoorbeeld duidelijk dat sommige grote hoorcollegereeksen prima digitaal gegeven kunnen worden, denk bijvoorbeeld aan inleidende vakken bij grote, populaire studies als Rechtsgeleerdheid en Geneeskunde. In de ideale wereld zullen we in de toekomst een balans vinden waarbij fysiek en online onderwijs op een flexibele manier afgewisseld worden, zodat de tijd dat je aanwezig bent op de universiteit zo efficiënt mogelijk benut wordt. Hierdoor heb je als student meer ruimte om je op de vormende kant van het student zijn te richten. Iets wat zoals eerder genoemd, helaas maar onontkomelijk, een stuk minder mogelijk is in de anderhalvemetersamenleving.
In een paar maanden tijd is het studentenleven dus flink veranderd. De collegezalen en studentensociëteiten zijn ingeruild voor schermen van laptops en tablets. Maar met een beetje creativiteit en buiten de gebaande paden denken, moet het mogelijk zijn om vanaf september weer beperkt fysiek onderwijs aan te bieden. Daarbij moet de prioriteit gegeven worden aan eerstejaarsstudenten, maar ook de ouderejaarsstudenten moeten niet vergeten worden. Dat vraagt om improviserend vermogen, maar verschillende universiteiten hebben al laten zien dat er best wel wat mogelijk is. Niet alleen voor de komende tijd, maar ook wanneer we, hopelijk snel, weer terug kunnen naar het ‘oude’ normaal.