De Traditie uit De onzichtbare Maat als bron voor de christendemocratie?
Est modus in rebus.’
Horatius, Satiren I.1:106.
‘Hoop doet leven, angst alleen overleven.’
Lezing van minister P. H. Donner op het Christelijk-Sociaal Congres van 2016.
‘Onze tijd is uitzonderlijk. We leven op een breukvlak waarbij vergeleken zelfs de Reformatie maar een lichte rimpeling was’. Met deze stelling opent het boek De onzichtbare maat, archeologie van goed en kwaad van Andreas Kinneging (1962), hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden. Dit boek is een uitwerking van de Geografie van goed en kwaad dat in 2005 verscheen.Volgens hem staan we aan het einde van een tijdperk van 2500 jaar en leven we als eersten in een volstrekt nieuw tijdperk. De Verlichting en de Romantiek hebben de traditionele ideeën over de mens en de staatsinrichting losgelaten en de ideeën van vrijheid en gelijkheid als ultieme maatstaf omarmd. Het Grieks-christelijke denken daarentegen, erkent een onzichtbare maat zoals de Romeinse dichter Horatius (65-8 v. Chr.) uitdrukte: ‘est modus in rebus’. Dit artikel gaat over de essentie van deze drie mens- en wereldbeschouwingen. Deel I gaat over de vraag hoe de Verlichting breekt met de Traditie. In deel II onderzoeken we de tegenreactie van de Romantiek op de Verlichting. Deel III gaat over de vraag waaruit de Traditie van Athene en Jeruzalem bestaat en deel IV is gewijd aan de relevantie van dit boek voor de christendemocratie. We bespreken de herbronning van de christendemocratie die is waar te nemen bij fractievoorzitter Pieter Heerma, en de ministers Wopke Hoekstra en Hugo de Jonge. Tot slot eindigen we met de boodschap van bondskanselier Angela Merkel en minister van staat Piet Hein Donner. Zet u schrap voor u begint met lezen want het boek heeft maar liefst 639 pagina’s en om het te lezen moet ‘(…) men er fris voor zijn. Het raam moet open en de verwarming uit. En dan lezen als een koe. Langzaam en herkauwend’.[1]
DEEL I: DE BREUK VAN DE VERLICHTING MET DE TRADITIE
Op vrijdag 14 februari 2020 bezochten we met een groep studenten van de master Encyclopedie en Filosofie van het Recht uit Leiden de presentatie van dit nieuwe boek dat met recht het magnum opus van Kinneging genoemd kan worden. Kinneging heeft dit boek geschreven voor ‘de nadenkende mens die geïnteresseerd is in ideeën’.[2] Van hem wordt echter wel een inspanning gevraagd: ‘je moet het hele boek doorploegen, er is geen korte weg naar begrip en inzicht. De enige weg is de lange weg. Niets zonder moeite en inspanning’.[3] Tijdens de presentatie had zich een groep van zulke ‘nadenkende mensen’ verzameld bij Uitgeverij Prometheus aan de Herengracht in Amsterdam. Er waren zo’n honderd academici, journalisten, politici en studenten op de presentatie afgekomen. We werden allen ontvangen door professor Kinneging die bij de voordeur iedereen persoonlijk de hand schudde. Na een korte inleidende toelichting van professor Kinneging volgden twee referaten van niemand minder dan oud-minister Frits Bolkestein (1933) en minister van staat Piet Hein Donner (1948). Twee staatslieden van formaat die beiden geworteld zijn in het denken van de Verlichting en de Griekse Traditie (Bolkestein) en de christelijke Traditie (Donner).[4] De Traditie van Athene en Jeruzalem staat volgens Kinneging onder druk door twee aanvallen vanuit de Verlichting en de Romantiek. Laten we beginnen met de eerste aanval vanuit de Verlichting.
De Verlichting: de instrumentele rede
Kinneging schrijft scherp, polemisch en houdt van het intellectuele gevecht. De kritische toon en de houding ten opzichte van veel literatuur en schrijvers kan erg afleiden waardoor de lezer meteen aan het begin al zou kunnen afhaken. Ik zal hier aan het eind op terugkomen maar wil eerst proberen om na te gaan wat de kwintessens van Kinnegings stelling is voordat ik kritiek lever. Kinneging schroomt grote uitspraken namelijk niet. Een voorbeeld hiervan is als hij stelt dat ‘het Verlichtingsdenken ten langen leste zelfs het overleven van de menselijke soort op het spel zet’.[5] Deze grote stelling wil hij gaan bewijzen in de honderden pagina’s die volgen. Kinneging heeft geen ideeëngeschiedenis geschreven maar is geïnteresseerd in de essentie van de Verlichting en probeert deze te omschrijven. Het boek is dus geen historisch werk maar een filosofisch werk. Kinneging stelt de vraag naar de essentie van de Verlichting.
Volgens Kinneging moet de essentie van de Verlichting niet gezocht worden in de ontdekking van de rede zoals vaak gedacht wordt. De term Verlichting suggereert dat het licht is opgegaan terwijl de wereld daarvoor in duisternis gehuld was. Bijgeloof en onwetendheid zouden ingeruild zijn voor redelijkheid. Nu is dit een vaak gehoorde misvatting aangezien de rede een centrale plek inneemt bij filosofen als Plato en Aristoteles en de christenen Augustinus en Thomas van Aquino.[6] Kinneging haalt het niet aan in zijn boek maar in de encycliek Fides et ratio (1998)laat paus Johannes Paulus II met grote helderheid zien dat vanaf het vroegste begin van het christendom gezocht is naar een synthese van geloof en rede.[7] Wat is dan het nieuwe van het Verlichtingsbegrip van de rede? Dit vernieuwende element moet gezocht worden in het gebruik van de instrumentele rede die op grote schaal toegepast wordt in de natuurwetenschappen. Op het punt van de natuurwetenschappen heeft dit tot grote successen geleid die ons tot op vandaag blijven verbluffen. Te denken valt aan de terreinen van de geneeskunde, de biologie, de werktuigbouwkunde, de informatica etc. ‘De resultaten van de moderne wetenschap – vooral van de natuurwetenschappen – zijn indrukwekkend’.[8] Helaas heeft de Verlichting deze specificering van de rede tot de instrumentele rede ook toegepast op terreinen van het leven die zich daarvoor helemaal niet lenen zoals de vraag naar het goede leven in de economie. Voor de menswetenschappen is de instrumentele rede slechts beperkt toepasbaar.
De Verlichting: vrijheid en gelijkheid
Rationaliteit is dus niet de essentie van de Verlichting. De essentie van de Verlichting wordt volgens Kinneging gevormd door twee idealen: vrijheid en gelijkheid.[9] De Verlichting verdedigt de vrijheid van het individu. Dit is niet hetzelfde als vrijheid van de wil. Volgens de Verlichtingsdenkers bestaat er namelijk geen wilsvrijheid. In plaats van wilsvrijheid is de wereld een aaneenschakeling van causale factoren die deterministisch bepaald zijn. De vrijheid van de Verlichting bestaat uit handelingsvrijheid i.e. doen wat je wilt. Als je bijvoorbeeld het verlangen hebt om veel chocolade te eten, is dit dus wat je wilt doen. Vrijheid is dan ongehinderd zoveel mogelijk chocolade kunnen eten.
Naast het ideaal van de vrijheid verdedigt de Verlichting het ideaal van de gelijkheid. Dit wordt uitgelegd als gelijkwaardigheid. Aan het begin van de Verlichting werd dit uitgelegd als gelijkheid voor de wet waardoor de standen afgeschaft werden. Na juridische gelijkheid kwam de sociale en economische gelijkheid. Nu hebben we te maken met gelijkheid van kansen, gelijkheid van ideeën en gelijkheid van uitkomsten (iedereen hetzelfde salaris en evenveel mannen als vrouwen in het parlement). Tussen vrijheid en gelijkheid bestaat een strijd aangezien vrijheid ongelijkheid impliceert. Om dit te illustreren geeft Kinneging het voorbeeld van een ondernemer. Deze vrij is om aan te nemen wie hij wil waardoor hij sollicitanten ongelijk kan behandelen en dus discrimineert.[10] Om het ideaal van de gelijkheid waar te borgen moet het ideaal van de vrijheid dus soms aan banden worden gelegd. Daarom moet er uiteindelijk ook gekozen worden tussen de twee Verlichtingsidealen van vrijheid en gelijkheid. Politiek rechts, zoals de VVD, heeft een sterke voorkeur voor vrijheid, politiek links, zoals de PvdA, neemt het op voor de gelijkheid.[11]
Wat zijn de gevolgen van vrijheid en gelijkheid?
Waarom zijn vrijheid en gelijkheid zo belangrijk? Vrijheid geeft de mens de mogelijkheid om zijn begeertes na te streven en hierdoor gelukkig te worden. Het hoogste doel van het leven is volgens de Verlichting gelegen in het maximaal vervullen van je begeertes. Dit is een aanpassing van de definiëring van geluk in de Traditie. Deze aanpassing begint in de zeventiende eeuw en wordt voorbereid door de Franse filosoof René Descartes (1596-1650) en voltooid door de Britse politiek filosoof Thomas Hobbes (1588-1679). Zij zijn volgens Kinneging de twee belangrijkste Verlichtingsdenkers.
Descartes stelt in Discours de la Méthode (1637) dat ‘de boeken van de heidenen uit de Oudheid gebouwd zijn op zand en modder’. Volgens hem kloppen de aannames die aan de traditionele filosofie ten grondslag liggen niet en moeten ze vervangen worden. Hierbij moet de natuurwetenschappelijke methode een centrale plek krijgen. Thomas Hobbes borduurt voort op Descartes en werkt een politieke filosofie uit in zijn beruchte werk de Leviathan (1651). Hierin verwerpt hij het traditionele onderscheid tussen de mens zoals hij is en de mens zoals hij behoort te zijn.[12] De mens is volgens Hobbes zoals hij is en hij zal nooit anders worden. De mens is slechts materie en wordt gedreven door zijn begeertes. Waar de Traditie stelt dat je je begeertes moet beheersen door de rede, stelt Hobbes dat de begeertes nagevolgd moeten worden. De rede staat dus ten dienste aan de begeertes en moet aangewend worden om efficiënt op je doelen af te gaan. De mens is een homo economicus die rationeel, op basis van nut, zijn keuzes probeert te maximaliseren.[13] Het gaat erom pleasure na te streven en pain te vermijden. De ander functioneert als middel om dat doel te bereiken. Voor de Verlichting zijn alle begeerten gelijk. ‘Pus-pin is as good as poetry’.[14] Iedereen is vrij om te doen wat hij wil wat resulteert in ‘consumeren, plezier maken in entertainmentparken, ongelimiteerd gamen in speelparadijzen en veel winkelen in shoppingmalls’.[15] Eventueel fleur je de werkelijkheid op met drugs of met veel alcohol. Bij ziekte is er gelukkig een uitgebreid gezondheidssysteem waardoor je het leven met medicatie zo lang mogelijk kunt oprekken. Het gaat er vooral om dat het leven ‘leuk’ blijft en lang uit te houden is, want je leeft immers maar een keer.[16]
Het nihilisme en het sociaal contract
Wat zijn goed en kwaad dan volgens de Verlichting? Deze zijn subjectief bepaald. Objectief goed en kwaad bestaan niet. De werkelijkheid waarborgt geen waarden anders dan onze subjectieve waarden. Dus goed en kwaad bestaan slechts in zoverre wij vinden dat iets goed of kwaad is. Ook vrijheid en gelijkheid zijn ten laatste relatief en subjectief bepaald. Dit betekent consequent doorgedacht dat ook de idealen van vrijheid en gelijkheid verworpen kunnen worden waarbij er helemaal geen waarden overblijven. De Duitse denkers Max Weber (1864-1920) en Leo Strauss (1899-1973) hebben hierop gewezen en stellen dat het Verlichtingsdenken in haar uiterste consequentie nihilistisch is. Strauss is een van de grootste politiek filosofen uit de vorige eeuw door wie Kinneging duidelijk is beïnvloed. Strauss stelt dat het nihilisme hét probleem van de Moderniteit is.[17] Wat blijft er dan over? Ten eerste de machtsbeluste mens die zijn eigen egoïstische begeertes ten koste van anderen doordrijft. Deze gedachte heeft in de vorige eeuw concreet gestalte gekregen in de totalitaire ideologieën van het nazisme en communisme. Ten tweede is er de zwakke mens die zijn toevlucht zoekt in een catalogus van opgestelde wetten: het sociaal contract. Op basis van de aanname dat het individu vrij moet zijn om zijn begeertes te bevredigen wordt een politieke filosofie ontwikkeld, dit is het contractdenken. De burgers van een samenleving sluiten een contract met elkaar om conflict te voorkomen en samen te werken zodat iedereen zijn eigen belang kan nastreven. [18] De burgers geven in dit contract een bepaald gedeelte van vrijheid uit handen aan de staat in ruil voor veiligheid. De staat bestaat dus om veiligheid te garanderen zodat de burgers maximaal hun egoïstische begeertes op vreedzame wijze kunnen vervullen.[19]
DEEL II: DE KRITIEK VAN DE ROMANTIEK OP DE VERLICHTING
De reactie op deze reductie van de mens tot homo economicus die maximaal zijn behoeftes probeert te bevredigen kan niet uitblijven.[20] Dit verzet is de Romantiek die haar wortels heeft in de 18e eeuw en tussen 1800 en 1850 tot volle wasdom is gekomen. Ook in het stuk over de Romantiek is Kinneging snoeihard, zowel richting de ideeën van de Romantiek als de literatuur over de Romantiek. Zo schrijft hij bijvoorbeeld dat ‘de meeste literatuur over de Romantiek weinig diepgang en structuur heeft’.[21] Kinneging is echter niet alleen negatief over de Romantiek. Hij stelt dat ‘de Romantiek een noodzakelijke correctie op het eendimensionale mens- en wereldbeeld van de Verlichting is’.[22] ‘Individuele bijzonderheid is een wezenlijk aspect van de wereld. Dat de Romantiek daar aandacht voor vraagt is van grote waarde. Maar al vanaf het begin schieten de romantici door en maken zij van de individualiteit een afgod, het hoogste en enige criterium, dat allesbepalend is’.[23] De Romantiek houdt niet de juiste maat en schiet door in individualisering waardoor ze net als de Verlichting de werkelijkheid geweld aandoet. De Romantiek omarmt nog steeds de idealen van vrijheid en gelijkheid maar verzet zich tegen de betekenis die de Verlichting daaraan geeft. Ze stelt dat het niet gaat om de ‘vrijheid’ van de Verlichting die de mens in staat stelt om zoveel mogelijk begeertes te bevredigen. In plaats daarvan is een terugkeer naar het authentieke ik noodzakelijk. Door jezelf te leren kennen en jezelf te ontplooien word je een authentiek individu, stelt de Romantiek. De belangrijkste vertegenwoordigers van de Romantiek zijn Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en Immanuël Kant (1724-1804).[24]
Kant en Rousseau
Het is Kant geweest die de intellectuele ruimte heeft gecreëerd waardoor de romantische mens- en wereldbeschouwing kon ontstaan. Kant verzet zich in Kritik der reinen Vernunft (1781) tegen de Verlichtingsideeën. Hij ageert tegen het idee van de mens als materie in beweging die is onderworpen aan het determinisme. Kant neemt het op tegen Britse empiristen zoals de filosoof David Hume. De werkelijkheid zoals die empirisch wordt waargenomen is niet de werkelijke wereld (de wereld an sich) maar zoals ze ons toeschijnt en door ons wordt waargenomen (für uns). Deze waarneembare wereld is de causaal gedetermineerde materie in beweging zoals ze wordt omschreven door de natuurwetenschappelijke methode van de Verlichting. Maar daarmee is slechts de helft van de medaille getoond want de wereld an sich, de werkelijke wereld dus, is niet natuurwetenschappelijk waarneembaar. De mens moet de empirisch-zintuiglijke wereld transcenderen en oog krijgen voor de echte wereld. Dit kan noch met de traditionele uitleg noch met de Verlichtingsuitleg van de rede. Dit moet juist met het gevoel. Dit noemen de romantici ook wel het poëtische, het oneindige of het goddelijke.
De mens is volgens de Romantiek dus geen nutsmaximalisator die zijn begeertes zo snel en efficiënt mogelijk probeert te vervullen, maar is geroepen tot iets hogers. Het gaat erom dat je je unieke en diepere zelf, je authentieke ik, probeert te vinden en te ontplooien. Dit moet je doen door eindeloos experimenteren. Dat zien we om ons heen. Rousseau, de ware vader van de Romantiek, legt uit dat er twee problemen zijn: ten eerste is er het probleem van de moeilijk toegankelijke transcendentale werkelijkheid die we dus niet kunnen kennen. En ten tweede voegt hij toe dat de werkelijkheid niet een harmonieus geheel is maar bestaat uit unieke, singuliere entiteiten.[25] Elk mens is een uniek individu zoals hij schrijft in zijn Confessions (1782): ‘ik ben niet gemaakt als enig ander mens ter wereld’. Wat zijn de gevolgen van dit denken?
De gevolgen van de Romantiek
Het ideaal van de Romantiek is eigenlijk nog problematischer dan de Verlichtingsidealen. Het hoogste gebod van de Romantiek is dat je je unieke ik moet ontwikkelen. ‘Dit brengt de mens op een volstrekt verkeerd spoor, op zoek naar een niet-bestaande entiteit: zijn unieke, eigenlijke, diepe ik. Dit leidt om te beginnen tot eindeloze navelstaarderij, onophoudelijke innerlijke twijfel, besluiteloosheid en inertie.’[26] Er is namelijk niemand hetzelfde als jij dus je moet zelf experimenteren en onderzoeken wat bij je past. Daarbij heb je geen andere maatstaf dan het gevoel dat van dag tot dag anders is. Verder leidt de Romantiek tot een grenzeloos egoïsme. ‘Iedereen moet me maar accepteren zoals ik ben’ en ‘ik moet trouw blijven aan mezelf’. Dit betekent dat een ander geen kritiek mag uitoefenen op jouw keuzes. Algemene normen zijn verdacht. Diversiteit, inclusiviteit en openheid zijn typisch romantische begrippen om de samenleving in te richten.[27] Kinneging ziet het ultieme gevolg van de Romantiek dan ook in ‘existentiële eenzaamheid’ omdat het individu ‘vervreemd’ is van de ‘ander’ en niet werkelijk gekend kan worden.[28]
Dit kan uitmonden in een zoektocht naar iemand die je wel écht begrijpt: de romantische liefde. Deze thematiek staat centraal in bijvoorbeeld Die Leiden des jungen Werthers (1774) van Goethe of in Julie, ou la Nouvelle Héloïse (1761) van Rousseau. Het romantische verlangen kan ook uitmonden in een verlangen naar een beter verleden waarbij gedacht kan worden aan het fascisme van Italië. En tot slot kan dit verlangen zich uiten in een verlangen naar een romantische toekomst. Hiervoor moet eerst de bestaande maatschappelijk orde omver worden geworpen en worden vervangen door een volstrekt nieuwe orde. We proeven hier de revolutionaire geest die sinds de Franse Revolutie door Europa waait. Deze revolutionaire geest is waarneembaar in het revolutiejaar 1848, de Russische Revolutie van 1917 en natuurlijk in de laatste grote revolutie: de culturele revolutie van 1968.[29]
Ten laatste zal ook de Romantiek, net als de Verlichting, uitmonden in nihilisme omdat absoluut goed en kwaad niet bestaan volgens de Romantiek.[30] Wat goed is voor de een is slecht voor de ander. Goed en kwaad zijn subjectief en relatief. Strikt doorgevoerd leidt dit volgens Kinneging tot totale zinloosheid van de wereld die ook wel de zwarte Romantiek wordt genoemd. Daarnaast leidt de Romantiek tot een grenzeloos egoïsme waarin de ander zich, desnoods met geweld, moet schikken naar mijn ideeën over goed en kwaad.
DEEL III: DE TRADITIE VAN ATHENE EN JERUZALEM
Het Goede, Ware en het Schone
De overeenkomst tussen de Verlichting en de Romantiek is gelegen in het feit dat ze beide zijn gericht op het subjectieve ik in plaats van de objectieve orde van het Goede, Ware en Schone. Door deze twee aanvallen op de Traditie is God uit het centrum van het universum verstoten en vervangen door het ik dat bevrediging of ontplooiing zoekt. Kinneging schrijft in zijn slotwoord dat ‘(…) de beschrijving van de uitgangspunten en grondslagen van het moderne mens- en wereldbeeld niet het hoofddoel is van dit boek. Het is slechts de opstap.’[31] ‘Wie zegt dat een bepaalde wijze van denken over mens en wereld niet deugt, moet ook uitleggen welke wijze van denken dan wel deugt’. Daarom vormen deel II en deel III van Kinnegings boek een verdediging van de Traditie.[32] Hij stelt vast dat er zoiets bestaat als een Europese Traditie die gebaseerd is op twee pijlers. De eerste pijler bestaat uit het Griekse denken waar de stad Athene symbool voor staat. De belangrijkste vertegenwoordigers van Athene zijn de filosofen Plato (427-347 v. Chr.) en Aristoteles (384-322 v. Chr.). De tweede pijler bestaat uit het christendom dat geënt is op het jodendom en daarom uitgedrukt wordt met de stad Jeruzalem.[33] Van Jeruzalem zijn de kerkvader Augustinus (354-430) en de kerkleraar Thomas van Aquino (1225-1274) de belangrijkste representanten. Het grootste deel van de Europese cultuurgeschiedenis bestaat uit een dialoog en bijbehorende spanning tussen Athene en Jeruzalem. Deze Traditie bereikt haar hoogtepunt in de zestiende en zeventiende eeuw waarin tegelijkertijd de aanval geopend wordt vanuit twee kanten zoals we net gezien hebben. Met deze these borduurt Kinneging verder op een lijn die is uitgezet door de politiek filosofen Leo Strauss en Eric Voegelin (1901-1985). In navolging van hen probeert hij de Traditie van Plato en het christendom te verdedigen uit ‘liefde voor de Waarheid’.[34] Wat is de essentie van het Traditionele denken?
Athene: Plato en Aristoteles
Volgens Kinneging is ‘de Europese Traditie in essentie platoons’.[35] Daarom is deel II van De onzichtbare Maat voor het grootste gedeelte gewijd aan Plato en eindigt het met zijn leerling Aristoteles. Plato is de filosoof die vraagt hoe de mens moet leven, Aristoteles stelt de vraag hoe de wereld in elkaar zit.[36] Kinneging geeft een uitgebreid overzicht van de stand van zaken in het debat over de interpretatie van Plato. Hierna volgt een uiteenzetting over Plato’s ideeënleer, zijn ethiek en zijn politieke filosofie.
Wie is Plato, de vader van de Europese Traditie? Plato is een politiek filosoof en dichter die leeft in de vierde eeuw voor Christus in de Griekse stadsstaat Athene. Hij filosofeert in een context van een aantal crises: een crisis over de vraag of er absolute waarheid bestaat, en of deze kenbaar is; een crisis over de inrichting van het politieke systeem, en een crisis over goed en kwaad. Het gaat Plato om deze laatste, morele crisis. Deze morele crisis is voor Plato echter geen uniek verschijnsel maar hoort bij de mens. Voor Plato representeren vooral de sofisten het probleem dat in deze crisis centraal staat. Het is echter onjuist om te denken dat Plato’s gedachtegoed moet worden verstaan als reactie op de sofisten. Plato schrijft over het tijdloze probleem van de morele toestand van de mens en gaat ons dus ook direct aan.
De ideeënleer
De wijze waarop Plato de morele crisis van de mens te lijf gaat is door een uiteenzetting van de ideeënleer. Plato maakt een onderscheid tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld. Dit onderscheid is door de Verlichting bijna helemaal vergeten. Hobbes stelt dat de hele werkelijkheid materie in beweging is. Bestaan er onzichtbare entiteiten? Bestaat er een onzichtbare maat? Plato, en Kinneging volgt hem hierin, vindt van wel. Een voorbeeld dat deze positie duidelijk maakt is te vinden in de wiskunde. Zoals er wiskundige grootheden zoals pi en een cirkel bestaan zo bestaat er een vast idee van goed en een vast idee van kwaad.[37] Deze ideeën zijn eeuwig, onveranderlijk en overstijgen plaats en tijd.[38] De manier waarop we deze ideeën kennen is door te analyseren en deduceren. Dit noemt Plato de dialectiek. De wiskunde is een concrete toepassing van de wiskundige ideeën.[39] Op basis van de dialectische methode stelt Plato een hiërarchie in de ideeën vast:
- Het idee van het Goede
- Morele ideeën zoals het rechtvaardige, het verstandige, het moedige, het matige
- Wiskundige ideeën, zoals pi, cirkel, driehoek
- Ideeën van abstracte noties, zoals het zijnde, hetzelfde, het andere
- Ideeën van natuurlijke soorten, zoals mens en paard
- Ideeën van artefacten, zoals tafel en bed
Plato’s deugdethiek
Gebaseerd op het objectieve idee van het Goede en de morele ideeën stelt Plato zijn ethiek op. Deze ethiek is, in tegenstelling tot de ethiek van de Verlichting en de Romantiek, gebaseerd op het geloof in het bestaan van absoluut goed en kwaad. Een goed mens is een deugdzaam mens volgens Plato. Volgens Plato bestaan er vier belangrijke deugden die sinds de kerkvader Ambrosius (339-397) de kardinale deugden worden genoemd.[40] Kardinaal komt van cardo, dat scharnier betekent. Rond deze deugden scharniert het leven. Het zijn de rechtvaardigheid, de verstandigheid, de dapperheid en matigheid. Helaas geldt voor deze ideeën dat de mens er niet vanzelfsprekend in participeert. Hij doet juist vaak het tegenovergestelde. Plato geeft in de dialoog Politeia een mooie metafoor voor de mens. De mens bestaat uit drie delen: eerst een veelkoppig dier, daarnaast een leeuw en ten slotte een mens. Het menselijk deel staat voor de rede, de leeuw staat voor het eergevoel en het veelkoppig monster staat voor de begeertes. Volgens Plato moet de rede – het verstand – heersen over de eer en de begeertes. Het verstand zorgt ervoor dat de mens op het juiste spoor blijft. De mens verkeert dus in een strijd met zichzelf en moet een bekering (μετάνοια) doormaken.[41] Alleen als het verstand heerst over de begeertes kan een mens deugdzaam leven.
Plato en Aristoteles: politieke filosofie
Nu is volgens Plato voor een deugdzaam leven nog iets anders nodig naast een bekering. De mens is namelijk geen op zichzelf staand individu maar staat in een verhouding tot zijn medeburgers en vormt zo een gemeenschap. Alleen in de gemeenschap kunnen de deugden beoefend worden. Met name de deugd van de rechtvaardigheid speelt hier een belangrijke rol. Waar de verstandigheid, moed en matigheid primair op het ik betrokken zijn is de rechtvaardigheid primair op de verhouding tot de ander gericht.[42] De belangrijkste dialoog van Plato, de Politeia, gaat over de rechtvaardigheid. Socrates, de leermeester van Plato, is in deze dialoog op zoek naar een definitie van rechtvaardigheid en een rechtvaardig mens. Socrates stelt voor om de discussie te verplaatsen naar een rechtvaardige staat aangezien wat geldt voor het geheel, de staat, analoog van toepassing is op een deel, de mens.
Ook Aristoteles, Plato’s leerling, schrijft in zijn Ethica dat de mens een gemeenschapswezen is.[43] Wie niet in staat is om deel te nemen aan de gemeenschap is ofwel een beest of een god.[44] De polis (de Griekse stadsstaat) is een gemeenschap die tot stand komt omwille van het geluk van elk mens.[45] Deze beoefening kan alleen in een gemeenschap van anderen: ‘we worden rechtvaardig door rechtvaardige daden te verrichten, matig door matig te handelen en dapper door ons dapper te gedragen’. De polis is dus onmisbaar voor de mens omdat hij anders niet deugdzaam kan worden en daardoor verstoten blijft van het geluk. De polis is bovendien noodzakelijk omdat zij de burger direct helpt door goede wetten en bepaalde gewoonten aanleert.[46]
Paideia en Great Books
Plato stelt dat de polis idealiter geleid wordt door leiders die inzien wat het beste is voor de burgers. Geen tirannen maar filosoof-koningen die een jarenlang curriculum van opleiding en vorming moeten ondergaan.[47] Samen met de platoonse zijnsleer en de daaruit volgende opvatting over ethiek en politieke filosofie is de Griekse idee van vorming van grote betekenis voor de Europese Traditie geweest. In Appendix II ‘Wat is academisch?’ gaat Kinneging in op het klassieke idee van vorming dat in het Grieks Paideia en in het Duits Bildung heet.[48] Kinneging stelt in deze Appendix een terugkeer tot dit vormingsideaal voor. Hij doet een concreet voorstel voor een onderwijshervorming.[49] Deze vorming bestaat uit het lezen van literatuur, de Great Books.[50] Een kennismaking en discussie op hoog niveau over en met de grote werken van de Traditie en de grote werken van de Moderniteit bereidt zo de elite voor op hun verantwoordelijke waardigheid voor de politieke en juridische ambten.
Jeruzalem: Augustinus en Thomas van Aquino
Naast Athene staat de tweede pijler van de Europese Traditie: Jeruzalem. Jeruzalem staat zowel voor het jodendom als het christendom dat binnen de context van het jodendom is ontstaan. Kinneging beperkt zich in de beschrijving van de tweede pijler echter tot het christendom en laat het jodendom buiten beschouwing. Hij beperkt zich ten tweede tot de essentie van het christendom en wil geen ideeëngeschiedenis geven.[51] Tot slot beperkt hij zich tot wat hij het ‘orthodoxe christendom’ noemt. Hiermee bedoelt hij het christendom van de kerkvaders. Dit zijn toonaangevende figuren binnen het christendom uit de eerste vijf eeuwen van onze jaartelling. Zij hebben het theologisch fundament gelegd waarop het huis van het christendom is gebouwd. De belangrijkste kerkvader is Augustinus die in de lijn van Plato theologiseert.
De kerkvader Augustinus leefde in de vierde en vijfde eeuw na Christus en heeft het grootste deel van zijn leven in Noord-Afrika doorgebracht. Augustinus is bekend vanwege zijn bekeringsverhaal, de Confessiones. Dit is de eerste autobiografie ooit geschreven. In dit werk voert Augustinus een gesprek met God en omschrijft hij zijn zoektocht naar God. Via de werken van Cicero en de neoplatoonse werken maakt hij een intellectuele bekering door en via het lezen van de Heilige Schrift bekeert hij zich tot het christendom. Volgens Kinneging is de christelijke theologie in het Westen gebaseerd op Augustinus. Bovendien is Augustinus volgens Kinneging weer schatplichtig aan Plato. Augustinus is een platonist en werkt Plato’s leer van het Goede, Ware en Schone verder uit. Het christendom voegt namelijk de essentiële begrippen ‘zonde’ en ‘liefde’ aan de Traditie toe.
Het lijkt er echter op alsof Kinneging vanuit een platoonse bril naar Augustinus kijkt zonder rekening te houden met de joodse wortels van het christendom waarin God een Persoon is en geen idee. Kinneging interpreteert Augustinus volledig vanuit het platoonse denkraam waardoor de indruk ontstaat dat Augustinus een platoonse christen is terwijl dit maar een deel van zijn theologie vormt.[52] Zo heeft prof. dr. H. Van Oort in het boek Jeruzalem en Babylon (1987) laten zien dat niet het neoplatonisme maar het joodse denken de voornaamste bron van Augustinus’ tweerijkenleer is.[53]
Augustinus stelt zichzelf bovendien onder het gezag van de Katholieke Kerk die hij in de Confessiones ‘ons aller moeder’ noemt.[54] Als Kinneging stelt dat Augustinus de Bijbel platoons las moet naast de joodse traditie ook het gezag van de Kerk toegevoegd worden. In De Doctrina Christiana stelt Augustinus namelijk dat hij de Bijbel benadert vanuit de apostolische geloofsbelijdenis en het gezag van de Kerk.[55] Augustinus spreekt wel over Plato en zijn denken is inderdaad doordesemd met het neoplatonisme maar het is onjuist dat Augustinus alleen vanuit platoons perspectief de Bijbel las. Het beste is om Augustinus zelf te lezen en aan het woord te laten. Hij zegt:
“Als de zogeheten filosofen, vooral die van de school van Plato, uitspraken gedaan mochten hebben die waar zijn en kloppen met ons geloof, moeten we daarvoor niet alleen geen angst hebben, maar die uitspraken van hen voor ons gebruik opeisen als van onrechtmatige bezitters.’’[56]
Hier zien we dat Augustinus positief ten opzichte van Plato staat maar dat Plato en de platoonse school van het neoplatonisme, ondergeschikt zijn aan het katholieke en apostolische geloof. Dit geloof is bewaard in de geloofsbelijdenis en stoelt op het gezag van de Kerk. Het lijkt er helaas op dat Kinneging in deel III te ver gaat in zijn poging om de christelijke Traditie platoons te verklaren en Augustinus in een denkkader wringt waarin hij maar gedeeltelijk thuishoort. Kinneging stelt zelfs dat Augustinus Christus vooral als voorbeeld (exemplum) ziet en dat deze platoonse lezing de primaire interpretatie van Augustinus’ Christologie is.[57] Hierbij vergeet hij te vermelden dat Augustinus Christus als God ziet en verschillende keren heeft gewaarschuwd tegen de ontkenning van dit dogma.[58] Door deze essentiële onderdelen weg te laten verliest deel III aan zeggingskracht. Helaas is Kinnegings lezing van het christendom daardoor maar gedeeltelijk juist. Aan het eind van het boek presenteert Kinneging bovendien een appendix waarin hij de historiciteit van Jezus ter discussie stelt. Vandaag de dag zijn er nagenoeg geen historici die het aannemelijk achten dat Jezus niet werkelijk geleefd heeft. Het is duidelijk dat Kinneging niet op de hoogte is van de werken van geleerden zoals de Lutherse theoloog Martin Hengel, toen kardinaal Josef Ratzinger en de Nieuw Testamenticus James Dunn die stuk voor stuk de kritiek op historiciteit van Jezus vakkundig hebben gepareerd.[59] Ofwel Kinneging kent deze werken niet ofwel hij kent ze wel maar noemt ze bewust niet. De vraag is wat erger is voor een academicus.
Thomas van Aquino
De platoonse lezing van het christendom past Kinneging ook toe op Thomas van Aquino, de tweede grote vertegenwoordiger van het christendom. Thomas zet de lijn van Augustinus voort en kan gezien kan worden als de ‘grote systematicus van het orthodoxe christendom’.[60] Deze systematisering en ordening is door hem opgeschreven in zijn hoofdwerk de Summa Theologiae. ‘Het wil een geordend overzicht geven van de oorsprong, aard en doel van mens en de wereld. Het begint met God, de oorsprong van alles, behandelt vervolgens de schepping, dan de mens, en ten slotte Christus, die de weg is van de mens terug naar God’.[61] De schepping is goed, want ze is een creatie van een goede God.[62] Ze is geen chaos maar weerspiegelt een orde. Deze orde is hiërarchisch. God staat boven de mens en de mens staat weer boven de dieren. De grootsheid van de mens is dat hij een vrije wil heeft en kan kiezen voor het goede en kwade. De mens is echter gevallen en is zodoende geneigd tot het kwade.[63] Thomas gaat uitvoerig in op de weg die de mens terug moet afleggen tot God, zijn einddoel. Dit is een langzaam proces waarin de mens allerlei keuzes maakt. Deze keuzes zijn gebaseerd op beginselen buiten ons (de wet en de genade) en de beginselen in ons (de deugden en ondeugden). Kinneging schrijft uitgebreid over de deugdenleer van Thomas. Naast de vier kardinale, platoonse deugden (rechtvaardigheid, verstandigheid, moed en matigheid) voegt Thomas ook de theologale deugden toe (geloof, hoop en liefde).[64] Aan het eind gaat Kinneging in vier pagina’s in op Thomas’ Christologie. Deel 3 van de Summa gaat namelijk over Christus, de weg van de mens terug naar God. Net als bij Augustinus geeft Kinneging een onjuiste weergave van Thomas’ Christologie. Zo zegt hij dat de letterlijke betekenis van de incarnatie ‘een mythe is’ en ‘van waarde voor wie alleen kan begrijpen wat aanschouwelijk is gemaakt’.[65] ‘Christus is in geestelijke, overdrachtelijke zin de Zoon van God’.[66] Volgens Kinneging zou Christus voor Thomas in de eerste plaats een leraar (magister) zijn.[67] ‘Christus is voor hem, net als Augustinus, eerst en vooral een ideaal, een voorbeeld en uit dien hoofde een leraar, een magister’.[68] Kinneging probeert dit te bewijzen doordat hij hier zeventien keer een aanwijzing heeft gevonden in de werken van Thomas. Wat Kinneging helaas volledig weglaat is het gezag van de Kerk en de plek van de sacramenten in de Summa. Thomas gelooft namelijk, in tegenstelling tot Kinnegings weergave, wèl in de incarnatie en godheid van Christus. Christus is bij Thomas intrinsiek verbonden met de Katholieke Kerk waarin de mens gered wordt door de sacramenten.[69] De weergave van de Christologie van doctor angelicus door Kinnegingis dus helaas onwaar.
Kinneging presenteert dus een platoons christendom waarin een objectieve orde van het Goede, Ware en Schone wordt verdedigd tegenover de Verlichting en de Romantiek. Hij laat helaas het joodse denken volledig buiten beschouwing waardoor de persoonlijke God verloren gaat. Kinneging benadrukt ‘de God van de filosofen’ maar vergeet ‘de God van Abraham, Izak en Jakob’.[70] Hierdoor verliest deel III van zijn boek enorm aan zeggingskracht. Wat betekent deze interpretatie voor de christendemocratie?
DEEL IV: WAT IS DE BETEKENIS VOOR DE CHRISTENDEMOCRATIE?
De crisis van de christendemocratie
De geschiedenis van de christendemocratie is begonnen in de moderniteit en gaat terug tot het eind van de 19e eeuw. Zo heeft het CDA haar wortels in de ARP die in 1879 is opgericht als reactie op de idealen van de Franse Revolutie. De voorloper van de CHU (opgericht in 1908), Groen van Prinsterer (1801-1876), was een antirevolutionair en stelde zich nadrukkelijk op tegen de ideeën van de Verlichting.[71] Tegelijkertijd was hij betrokken bij de Réveilbeweging die Kinneging als Romantisch typeert.[72] De christendemocratie is bovendien verbonden met de sociale bewegingen aan het begin van de 20e eeuw waarbij van protestantse zijde het Christelijk Sociaal Congres (1890) en van Rooms-Katholieke zijde de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) een belangrijke rol speelden. De nijpende sociale omstandigheden van de arbeiders vroegen om een christelijk antwoord. De christendemocratie kan niet begrepen worden zonder de reactie op de sociale kwestie.[73] Tot slot moet voor een goed begrip van de christendemocratie de Europese samenwerking genoemd worden. De Duitse Konrad Adenauer (1876-1967), de Italiaan Alcide De Gasperi (1881-1954) en onze Ruud Lubbers (1939-2018) staan aan de basis van de oorspronkelijke Europese samenwerking. De christendemocratie is dus geboren in de moderne tijd en zowel gebaseerd op het Traditionele denken als het denken van de Romantiek en staat niet per definitie afwijzend tegenover alle ideeën van de Verlichting. Vandaag de dag is de christendemocratie in Europa echter in crisis.[74] Waar landen als Italië, Duitsland en Nederland bloeiende christendemocratische partijen kenden, brokkelt de steun nu af. Doordat steeds minder west-Europeanen christelijk zijn, neemt de oorspronkelijke kiezersgroep af. Daarnaast heeft de christendemocratie decennialang geregeerd waardoor pragmatisme soms belangrijker was dan een vastomlijnde koers. Tot slot heeft de christendemocratie steeds meer concurrentie op ‘rechts’ gekregen van rechts-populistische partijen.
De herbronning van de christendemocratie
Wat staat de christendemocratie te doen? En kan de christendemocratie lessen trekken uit De onzichtbare Maat? Wat betreft Kinnegings analyse van de Verlichting en de Romantiek kan de christendemocratie veel leren. De staat als sociaal contract, de verlichtingsratio, het najagen van platte begeertes, het mensbeeld van de homo economicus, het verdwijnen van gezag en gemeenschappen, het egoïsme van het ik en het ontberen van een natuurlijke rechtsorde zijn stuk voor stuk kritiekpunten die de christendemocratie deelt met Kinneging. Kinnegings weergave van het Griekse denken over de staat is uitermate leerzaam ter vergelijking met het moderne idee over de staat. Bij Plato en Aristoteles is de staat er dus om de deugd te bevorderen bij de individuele burger die hierdoor gelukkig zal worden. De moderne contractdenkers zoals Hobbes en Locke stellen dat de staat gebaseerd is op een contract waarin de staat de veiligheid garandeert zodat de burgers hun begeertes kunnen bevredigen. In de confrontatie met dit contractdenken kan de christendemocratie veel leren van Plato’s en Aristoteles’ opvatting over de gemeenschap die zo moet worden ingericht dat ze het goede leven bevordert.[75]
Het contractdenken heeft geleid tot individualisering en het ontbreken van gemeenschapszin. Dit zijn serieuze problemen aan het worden voor de Nederlandse democratie en rechtsstaat. Vanuit verschillende richtingen klinken pleidooien voor een herbezinning op de excessen van de vrijheid- en gelijkheidsgedachte van de Verlichting. Zo heeft mr. dr. Claudia Bouteligier laten zien dat broederschap onderbelicht is gebleven in het recht in tegenstelling tot de leuzen van vrijheid en gelijkheid.[76] En in 1994 pleitte de toenmalig fractievoorzitter van de VVD, Frits Bolkestein, reeds voor een ‘bezielend verband’.[77]
Ook het CDJA heeft herhaaldelijk gewezen op de uitwassen van doorgeschoten Verlichtingsdenken. Onder redactie van Paul Schenderling is in 2010 het rapport ‘De toekomst van de christen-democratie in Nederland’ uitgegeven. Hierin wezen de opstellers dat ‘de meeste moderne politieke stromingen in slaap zijn gesust door conventionele wijsheden van dit moment. Dat wil zeggen: ze benoemen en benutten alleen de positieve elementen ervan en durven de negatieve elementen ervan niet ter discussie te stellen. En hoe staat het met het CDA? (..) Het CDA heeft zich in de afgelopen tijd weinig principieel opgesteld als het gaat om het verdedigen van het christen-democratisch mensbeeld’.[78]
Binnen het CDA heeft oud-fractievoorzitter Sybrand Buma de doorgeschoten vrijheid en gelijkheidsgedachte van de Verlichting en het ontbreken van gemeenschap en traditie aan de orde gesteld in de H. J. Schoo-lezing ‘Verwarde tijden’ die om richting vragen in 2017. Hij riep op tot een herbronning uit ‘de politiek-filosofische traditie die uit het christendom is voortgekomen’. Wat is hiervan terechtgekomen binnen het CDA? Buma’s opvolger, Pieter Heerma, greep in de Algemene Politieke Beschouwingen van 2019 terug op Tocqueville en wees ‘op het gevaar van een te geïndividualiseerde samenleving’. Minister van Financiën Wopke Hoekstra hield in 2019 de H. J Schoo-lezing Het land van morgen. Naar een nieuw maatschappelijk evenwicht. Hij bepleitte een herwaardering van de Traditie die hij breder opvat dan Kinneging. ‘Onze culturele identiteit, omgangsvormen, waarden en normen zijn gedurende eeuwen gevormd. Ze wortelen in de Klassieke Oudheid, het christendom en de Verlichting, en maken dat vrijheid, gelijkwaardigheid en de democratische rechtsstaat vandaag de dag onze meest fundamentele verworvenheden zijn’. Ook Hoekstra pleit dus voor een herbronning van de christendemocratie in de Traditie waaraan hij de Verlichtingsideeën wil toevoegen. Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Hugo de Jonge, greep ook terug op de Bijbelse Traditie en zocht ook nadrukkelijk aansluiting bij de oorspronkelijke christelijk-sociale oorsprong van het CDA in zijn toespraak op het Christelijk-Sociaal Congres in Doorn in 2019. Hij zei: ‘we moeten ten eerste de waarden van het christelijk sociaal denken herwaarderen. Die Bijbelse waarden zijn in veel wetten verankerd, maar we vergeten ze maar al te vaak expliciet te maken’.
En tot slot moet het rapport Zij-aan-Zij genoemd worden dat door De commissie Beraad Perspectief 2030 van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA is opgesteld. Hierin roepen de opstellers op om mee te denken over de koers van het CDA. Ze formuleren de zoektocht naar herbronning als volgt: ‘wat ontbreekt, is een rijker verhaal. Een verhaal over een zij-aan-zij-maatschappij, het gemeenschappelijk goede dat we samen hebben. Gemeenschapszin, burgers die gezamenlijk de samenleving opbouwen. Hoe kunnen we een nieuwe, politieke taal vinden voor een samenleving die de vrucht is van samenwerking, maar die tegelijkertijd wel het zicht op de samenleving als een ‘gemeenschappelijk huis’ kwijt raakt en die in sociaal, economisch, juridisch, technologisch opzicht individualiseert? Dat is de vraag.’[79] Zogezien is het CDA dus volop aan het herbronnen en kan het te rade gaan bij een deel van de analyse in De onzichtbare Maat.
Positieve of negatieve waardering van vrijheid?
Toch kunnen christendemocraten niet zomaar alles overnemen wat Kinneging schrijft. Dat begint allereerst met de stijl waarmee Kinneging soms redeneert. Kinneging doet geregeld stellige uitspraken zoals: ‘dit is zo overduidelijk dat ik niet eens meer hoef uit te leggen waarom het zo is’ of ‘iedereen heeft dit altijd geweten’.[80] Een ander voorbeeld is de wijze waarop hij omgaat met literatuur waar hij zich niet in kan vinden: ‘de literatuur over de Romantiek is enorm, maar het meeste heeft weinig diepgang en structuur’.[81] Naast de stijl heb ik persoonlijk moeite met de wijze waarop Kinneging over vrijheid in het christendom schrijft. De lezer zal zelf moeten beoordelen in hoeverre hij mee kan gaan in de kritische noten die Kinneging plaatst maar een aantal keer vliegt Kinneging echt uit de bocht. Een absoluut dieptepunt is wanneer Kinneging spreekt over zijn voorstelling van de omgang van man en vrouw in de Traditie die hij afzet tegen de romantische liefde van de Romantiek. ‘De Traditie eist dat de man kinderen verwekt bij zijn vrouw. (..) Tegenover deze plicht van de man staat de plicht van de vrouw met haar man het bed te delen. Ook dat is geen vrije keus. ‘Geen zin’ is geen voldoende excuus. Zoals men vroeger zei: ‘Dan maak je maar zin’.[82] Dit is in directe tegenspraak met de christelijke opvatting over het huwelijk en haar absolute liefdeskarakter. In het christendom is het huwelijk een weerspiegeling van de bruid (de Kerk) en de eeuwige liefde van de Bruidegom (Christus).[83] Het christendom spreekt zeer eerbiedig over het huwelijk.[84] Het wordt zelfs een mysterie, ‘een geheimenis dat groot is’, genoemd.[85] Het christendom heeft het huwelijk vanaf het begin als een vrije gemeenschap gezien waarin dwang is uitgesloten. ‘Er is in de liefde geen vrees’ omdat liefde gebaseerd is op vrijheid.[86] Onthouding kan zelfs zegt de apostel Paulus, hij spreekt over ‘wederzijdse instemming’ wat dwang geheel uitsluit.[87] Vrijheid is voor het christendom niet iets negatiefs maar behoort tot de kern van het christelijk denken.[88] Dit is een groot verschil met de beschrijving van Kinneging over vrijheid binnen het christendom.
Een postmoderne of orthodoxe weergave van het christendom?
Een tweede punt van kritiek is reeds ter sprake gekomen bij de voorstelling die Kinneging presenteert van het christendom. Kinneging stelt dat hij het christendom verdedigt maar hij laat het jodendom geheel weg en vervangt dit door een star, hiërarchisch en abstract platoons denken. Christus is in Kinnegings weergave van het christendom namelijk geen God maar slechts een voorbeeld (exemplum) waarvan we de historiciteit niet zeker kunnen weten.[89] Voor Augustinus en Thomas van Aquino zou de historiciteit van Jezus niet uitmaken.[90] Dit is ironisch genoeg erg postmodern. Deze opvatting komt in de 19e eeuw pas op en is ondenkbaar voor grote theologen als Augustinus en Thomas van Aquino. Zij zagen Christus in de eerste plaats als God en mens en niet als een voorbeeldig mens. In het Program van Uitgangspunten (1989) staat dat het CDA ‘telkens zoekt naar de betekenis van het Evangelie voor de politiek’.[91] Het Evangelie kan niet gereduceerd worden tot een platoons christendom en daarom kan zijn weergave van het Evangelie niet de volledige inspiratie voor de christendemocratie vormen.
Een afgesloten Traditie of voortgaande dialoog?
Het derde kritiekpunt heeft te maken met de aard van de christendemocratie. De christendemocratie is namelijk niet louter gebaseerd op de Traditie. Zoals we zagen is ze ontstaan in de moderne tijd en wil ze de dialoog zoeken in plaats van bij voorbaat alle moderne ideeën afwijzen. De moderniteit kent namelijk naast de natuurwetenschappelijke ontdekkingen ook grote filosofische verworvenheden. Een voorbeeld hiervan is de vrijheid van het geweten. De wortels van het idee van gewetensvrijheid zijn diep christelijk maar de boom is pas in de moderne tijd volledig volgroeid. Via de reformator Maarten Luther (1483-1546), kardinaal John Henry Newman (1801-1890) en de toen paus Benedictus XVI (1927) heeft deze notie van gewetensvrijheid een steeds grotere rol gekregen binnen het contemporaine christendom.[92]
Tegelijkertijd moeten we eerlijk vaststellen dat vertegenwoordigers van het christendom die pretendeerden namens de Kerk te spreken op dit gebied in de afgelopen millennia fouten hebben gemaakt.[93] Vrijheid van geweten is een christelijke notie maar de kerkelijke en wereldlijke overheden hebben hier niet altijd aan bijgedragen. In het prachtige stuk Christendom en de toekomst van de christendemocratie: politiek zouten met compassie gaat professor Hirsch Ballin in op deze spannende verhouding en benoemt hij eerlijk de gemaakte fouten: ‘het is waar dat de kerkelijke instellingen maar al te vaak een ongepaste ‘bescherming’ door koningen en dictators hebben geaccepteerd’.[94] De opkomst van mensenrechten in de Verlichting moet in deze context begrepen worden.
De vrijheid van het geweten en andere ‘moderne ideeën’ zoals de vrijheid van het individu, de mensenrechten en de moderne inrichting van de democratie mogen dan christelijke wortels hebben maar ze zijn niet direct door de Kerk aanvaard.[95] De genoemde noties als individuele vrijheid en mensenrechten zijn daarom zowel christelijk als modern. Hirsch Ballin stelt dat de christendemocratie niet per se afwijzend staat ten opzichte van de Verlichting omdat veel Verlichtingsnoties gebaseerd zijn op christelijke ideeën. Hirsch Ballin zegt: ‘de Verlichting en de ‘revolutie van de mensenrechten’ waren echter diep geworteld in de kernboodschap van het christendom dat ieder menselijk wezen een intrinsieke, onvervreemdbare waarde heeft die hem of haar tot een kind van God maakt’.[96]
Zoals wij zijn, zo zijn de tijden
Dit betekent dat de christendemocratie een deel van de Verlichting en de moderniteit omarmt en niet meegaat in de totale afwijzing van de Verlichting zoals Kinneging dat voorstelt. Voor de christendemocratie is de Traditie geen afgesloten periode. Dit houdt direct verband met de punten die eerder genoemd zijn over het christendom. Voor Kinneging staat het christendom gelijk aan een aantal inzichten en ideeën. De inzichten over de mens en de wereld en de ideeën over het Goede, Ware en Schone moeten bewaard en doorgegeven worden. Hoewel Kinneging in de inleiding uiteenzet dat het boek niet als conservatief bestempeld kan worden, bevat het boek toch mooie conservatieve noties. Het boek vertrekt vanuit een ‘cultureel-pedagogische ideaal’ en sluit aan bij het conservatisme waarin de opvatting centraal staat dat ‘de cultuur de onderbouw vormt van de politiek’.[97] Een conservatief wil de Traditie conserveren (bewaren) en overdragen. Veel conservatieve harten zullen daarom ‘opveren’ bij het lezen van Kinnegings visie op de Traditie.[98] De christendemocratie kent een goede verhouding tot dit type conservatisme van bewaren en overdragen maar voegt er nog een essentieel aantal elementen aan toe.[99] Voor een christendemocraat is de Traditie van het christendom niet afgesloten maar levend en moet ze in elke tijd opnieuw verstaan worden. Dit volgt uit het feit dat het christendom niet draait om een idee maar om een Persoon. Daarom staat de christendemocratie niet automatisch afwijzend ten opzichte van de moderniteit omdat de dialoog tussen deze Persoon (Christus) en elke tijd tot een nieuw relevant antwoord leidt. Augustinus, de kerkvader van wie Kinneging hoog opgeeft, schreef treffend over de houding van een christen ten opzichte van de tijd. Hij zei in een preek: ‘het zijn slechte tijden! het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.’[100]
Conclusie: christenen en christianisten
De Franse hoogleraar Rémi Brague (1947) heeft verschillende malen benadrukt dat het christenen ten laatste niet te doen is om een bepaalde cultuur of beschaving op te bouwen en te bewaren. Hij maakt een verschil tussen christianisten en christenen. ‘De Europese christelijke beschaving is opgebouwd door mensen wier doel het geenszins was een ‘christelijke beschaving’ te bouwen, maar om hun geloof in Christus zo volledig mogelijk te beleven. Wij danken haar aan mensen die in Christus geloofden, niet aan mensen die in het christendom geloofden. Deze mensen waren christenen, en niet wat men ‘christianisten’ zou kunnen noemen’.[101]
Dit essentiële verschil is ook benadrukt door de toen paus Benedictus XVI. Hij hield op 12 september 2008 een toespraak in Parijs voor eminente figuren uit de wereld van de cultuur waarin hij duidelijk maakte dat de christelijke bouwers van de cultuur nooit de intentie hadden om een cultuur te creëren en zelfs niet te bewaren.[102] ‘Hun motivatie was eenvoudiger. Hun doel was: quaerere Deum. Ze zochten God. Ze wilden van het niet-essentiële naar het essentiële, de kern. De cultuur stond ten dienste aan deze zoektocht.
Kinneging ziet dit essentiële punt over het hoofd. Hij waardeert het christendom omdat het ‘vele diepe en belangrijke waarheden heeft gezien en door de eeuwen heen heeft doorgegeven’.[103] Zogezegd is het christendom een mooi voertuig van de platoonse waarheden en vormt het ‘de apex van de Europese traditie’.[104] Voor Kinneging gaat het om de ideeën van het Goede, Ware en Schone en vormt Christus slechts een voorbeeld. Hiermee gaat Kinneging rechtstreeks in tegen de christelijke Traditie die Christus eerst en vooral als God ziet. Kinneging valt in de valkuil die de Britse apologeet C. S. Lewis mooi uiteen heeft gezet: ‘de mens die zegt: ‘Ik wil Jezus best als morele leraar aanvaarden maar ik aanvaard zijn claim dat Hij God is niet’’ spreekt nonsens. Christus’ claim is dat Hij de Zoon van God is. Hij was daarmee ofwel gek ofwel Hij was en is de Zoon van God. Je kunt Hem voor een dwaas houden, je kunt op Hem spugen, Hem vermoorden, of je kunt aan Zijn voeten vallen en Hem de Heer en God noemen. Maar laten we ophouden met de onzin dat Hij een groot moreel voorbeeld zou zijn. Hij heeft ons daarvoor geen ruimte gegeven en heeft dat nooit bedoeld’.[105]
De deugd van de hoop bij Merkel en Donner
De onzichtbare Maat is een aanzet tot nadenken over de excessen van de Verlichting en de Romantiek maar geeft een halve uitleg van het christendom. Dit christendom kan maar ten dele inspiratie bieden voor de christendemocratie. We moeten het aanvullen en kunnen daarbij kijken naar bijvoorbeeld de Duitse Bondskanselier Angela Merkel. Voor haar is christendom geen cultuurchristendom gebaseerd op abstracte ideeën of esthetische idealen maar een dialoog met een Persoon. Zij heeft dit eens heel mooi verwoord. ‘Voor het maken van belangrijke beslissingen bid ik tot God. Voor God ben ik een mens. Ik ontdek als ik voor God sta dat ik het niet altijd bij het rechte eind heb en dat ik fouten mag maken.’[106] Dit christendom, gebaseerd op een Persoonlijke God, biedt toekomstperspectief voor de christendemocratie omdat het hoop kan bieden. Vanuit deze hoop kunnen christendemocraten in dialoog treden met de moderne tijd. In 2016 bezocht ik het Christelijk-Sociaal Congres in Doorn en woonde ik een lezing bij van minister van staat Piet Hein Donner. Hij sprak over deze christelijke deugd van de hoop: ‘hoop is ‘Yes we can’, ‘Wir schaffen das’. Hoop is het vertrouwen dat we kracht zullen ontvangen. Hoop is de moed om, ondanks secularisering en ontkerstening, samen te komen en tegenover de noden van deze tijd angstige mensen hoop te geven.’[107] Laten we als christendemocraten Merkel en Donner als voorbeeld nemen en vanuit deze houding van hoop over de toekomst in dialoog gaan met enerzijds de vertegenwoordigers van de Verlichting en de Romantiek en anderzijds de vertegenwoordigers van het opkomende cultuurchristendom die allebei de christendemocratie voor een grote uitdaging plaatsen.
Andreas Kinneging, De onzichtbare Maat, Archeologie van Goed en Kwaad, Amsterdam: Prometheus, 2020, 639 pagina’s, ISBN 978 90 351 3879 7.
[1] Kinneging, De onzichtbare Maat. Archeologie van goed en kwaad, Amsterdam: Prometheus 2020, p. 47 (Vanaf nu: Kinneging, De onzichtbare Maat).
[2] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 48.
[3] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 557.
[4] Ik neem de schrijfwijze van Kinneging over en schrijf daarom Traditie steeds met een hoofdletter.
[5] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 19.
[6] Rede wordt bij Plato, in de Bijbel en bij Augustinus en Thomas weergegeven met het Griekse woord λόγος dat veel breder is dan de natuurwetenschappelijke ratio maar daarnaast ook orde, kosmos, logica en zin betekent.
[7] Johannes Paulus II, Fides et ratio, Over de verhouding van Geloof en Rede, 1998.
Waarvan in het bijzonder hoofdstuk 4.1 ‘Belangrijke stappen in de ontmoeting van geloof en rede’ en hoofdstuk 4.2. ‘De blijvende nieuwheid van het denken van de H. Thomas van Aquino’.
[8] Ibid.
[9] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 53.
[10] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 55.
[11] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 56.
[12] Voor een goede uitleg van dit onderscheid is het raadzaam om A Student’s Guide to Political Philosophy (2001) te lezen waarin de Amerikaanse hoogleraar Politieke Filosofie van Harvard University, Harvey Mansfield, dit onderscheid bij Machiavelli en Hobbes uitwerkt. Zie vooral pp. 29-40.
[13] In de economie is steeds meer kritiek waar te nemen op dit mensbeeld van de homo economicus. In Rotterdam doen de hoogleraren Van Geest en Bovenberg onderzoek naar het mensbeeld van de homo dignus als uitgangspunt voor de economie: https://www.eur.nl/nieuws/gezamenlijke-oratie-van-hoogleraren-lans-bovenberg-en-paul-van-geest
[14] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 21.
[15] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 22.
[16] De Spaanse auteur José Ortega y Gasset (1883-1955) noemt dit type mens de ‘massamens’. In: De Opstand van de Massamens (vertaald door Diederik Boomsma), Rotterdam: Lemniscaat, 2015.
[17] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 157.a.
In het essay German nihilism (1941) werkt Leo Strauss deze stelling nader uit.
[18] De belangrijkste correctie op het sociaal contract komt van Edmund Burke die terecht zegt in Reflections on the Revolution in France (pp. 192-193) dat de overledenen en zij die nog geboren gaan worden ook een plek moeten krijgen in het sociaal contract.
[19] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 85.
[20] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 29.
[21] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 16.
[22] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 161.
[23] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 162.
[24] Vaak wordt Kant als een Verlichtingsdenker gezien maar Kinneging laat zien dat Kant eerst en vooral tot de Romantiek behoort.
[25] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 103.
[26] Kinneging, De onzichtbare Maat, pp. 29 en 165-166.
[27] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 114.
[28] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 119.
[29] Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig. Amsterdam: Boom, 1995, hoofdstukken 3 Exodus en 4 Homo ludens in opstand.
[30] Kinneging, De onzichtbare Maat, pp. 206-210.
[31] Kinneging, De onzichtbare Maat, pp. 555-556.
[32] Kinneging, De onzichtbare Maat, pp. 217-554.
[33] Deze tweedeling gaat terug op de kerkvader Tertullianus (160-230) die zich afvroeg wat Athene en Jeruzalem met elkaar te maken hebben in De Praescriptione haereticorum, VII.9-12.
[34] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 8.
[35] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 220.
[36] Kinneging, De onzichtbare Maat, pp. 243-244.
[37] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 262.
[38] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 263.
[39] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 265.
[40] Een goed overzichtswerk over de kardinale deugden is geschreven door Josef Pieper, De vier kardinale deugden.
[41] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 480.
[42] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 314.
[43] Aristoteles, Ethica, boek I.2.
[44] Ibid.
[45] Aristoteles, Ethica, boek I.1.
[46] Aristoteles, Ethica, boek II.1.
[47] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 319.
[48] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 571-574.
[49] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 572.
[50] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 573.
[51] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 379.
[52] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 383.
[53] Van Oort, Jeruzalem en Babylon. Een onderzoek van Augustinus’ De stad van God en de bronnen van zijn leer van de twee steden (rijken), ’s-Gravenhage: Uitgeverij Boekencentrum B.V., 1987.
[54] Augustinus, Confessiones, I.XI.18.
[55] Augustinus, De Doctrina Christiana, III.II en III.XXVII-III.XXVIII.
[56] Augustinus, De Doctrina Christiana, II.XL.
[57] Kinneging, De onzichtbare Maat, pp. 483-486.
[58] Bijvoorbeeld in het werkje De Ordine, boek I.29.
[59] Ik denk aan Martin Hengels werk Judentum und Hellenismus (1969). Ratzingers werk De kern van ons geloof (1968), pp. 135-150en zijn boeken over Jezus van Nazareth (2006)bijvoorbeeld Woord Vooraf bij deel 1.En van James Dunn de trilogie Christianity in the Making (2003).
[60] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 489.
[61] Ibid.
[62] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 496.
[63] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 511.
[64] De kardinale deugden worden besproken op pp. 518-540, de theologale deugden op pp. 540-548.
[65] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 548.
[66] Ibid.
[67] Ibid.
[68] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 551.
[69] Thomas van Aquino, Summa Th. III, qq. 60-90, a.4 (Thomas stierf tijdens het schrijven over het sacrament van de biecht dus er is door zijn leerlingen een supplementum voor de overige sacramenten, oliesel, priesterwijding en het huwelijk toegevoegd).
[70] In hoofdstuk drie van deel 1 van het boek De kern van ons geloof legt Ratzinger deze verhouding mooi uit.
[71] Groen heeft zijn ideeën uitgebreid opgeschreven in Ongeloof en Revolutie (1847) maar het kleinere werkje De Anti-Revolutionaire en Confessionele partij in de Nederlandse Hervormde Kerk (1860) is toegankelijker geschreven.
[72] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 390.
[73] Hirsch Ballin, Christendom en de toekomst van de christendemocratie: Politiek zouten met compassie. In P. J. Dijkman, R. Gradus, & J. Schinkelshoek (Eds.), CDA ontleed: Over de betekenis van de C, D en A, Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2014 (pp. 16-34).
[74] Woldring, De christen-democratie, een kritisch onderzoek naar haar politieke filosofie, Utrecht: Uitgeverij Het Spectrum B.V. 1996,p. 365.
[75] Iemand die voor deze notie van het ‘goede leven in de economie’ heeft gepleit is prof. Govert Buijs in Waarom werken we zo hard? Op weg naar een economie van de vreugde (2018). Hiertegenover staat de opvatting van prof. Henk Woldring. Hij stelt in zijn boek De christen-democratie, een kritisch onderzoek naar haar politieke filosofie (pp. 384-387) dat de christendemocratie niet op aarde is om ‘het goede leven’ te bevorderen maar haar taak moet zoeken in het bevorderen van publieke gerechtigheid en evangelische gerechtigheid.
[76] C. Bouteligier & A. Elias, Fundamentele verhalen. Over recht, literatuur en film, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2014. & C. Bouteligier, Dialoog in recht en literatuur. Kritiek van de narratieve rede, Oud-Turnhout/’s-Hertogenbosch: Gompel & Scavina, 2018.
[77] H.M. van den Brink, ‘Noemt u mij alstublieft geen intellectueel. VVD-fractieleider Frits Bolkestein, gymnasiast in de politiek’, NRC Handelsblad, 5 maart 1994.
[78] Schenderling (red.), De toekomst van de christen-democratie in Nederland. Een onderscheidende rol voor het CDA in het nieuwe politieke landschap. Delft: Uitgeverij Eburon, 2010, p. 26.
[79] Christen-Democratisch Appèl, Zij aan zij, toekomstperspectief voor Nederland in 2030. Den Haag: CDA, 2019, pp. 9-10
[80] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 206.
[81] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 16.
[82] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 168.
[83] De brief van de Apostel Paulus aan Efeze 5,32.
[84] Een mooi werkje over het christelijk huwelijk is geschreven door dr. W. Aalders (1909-2005) en heet Man en vrouw in een revolutionaire tijd (1974).
[85] Ibid.
[86] De eerste brief van de Apostel Johannes 4,18.
[87] De eerste brief van de Apostel Paulus aan Korinthe 7,5.
[88] Te denken valt bijvoorbeeld aan de uitspraak van Christus ‘De Waarheid zal u vrijmaken’ (Johannes 8,32).
[89] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 570.
[90] Ibid.
[91] Programma van Uitgangspunten van het CDA, 1989, p. 4.
[92] Lees van Luther bijvoorbeeld het traktaat Over de vrijheid van een christen (1520).
Lees van Newman bijvoorbeeld A Letter Addressed to the Duke of Norfolk on Occasion of Mr. Gladstone’s Recent Expostulation (1875) waarin hij schrijft: ‘Conscience is the voice of God in the nature and heart of man, as distinct from the voice of Revelation’.
Lees van Ratzinger hoofdstuk 3.1. van Waarden in tijden van ommekeer (2005) over ‘geweten en waarheid’.
[93] Woldring, De christen-democratie, een kritisch onderzoek naar haar politieke filosofie, Utrecht: Uitgeverij Het Spectrum B.V. 1996,p. 135.
[94] Hirsch Ballin, Christendom en de toekomst van de christendemocratie: Politiek zouten met compassie. In P. J. Dijkman, R. Gradus, & J. Schinkelshoek (Eds.), CDA ontleed: Over de betekenis van de C, D en A, Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2014 (p. 23).
[95] In het boek Inventing the Individual (2014)verdedigt de Britse historicus dat het idee van het individu al besloten ligt in het christendom en past in de moderne tijd gestalte heeft gekregen.
[96] Ibid.
[97] Spruyt, Lof van het Conservatisme, Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2003, p. 11.
[98] A. Heumakers, ‘De Verlichte mens is een consumerend varken’, NRC.nl 2 april 2020. https://www.nrc.nl/nieuws/2020/04/02/de-verlichte-mens-is-een-consumerend-varken-a3995709
[99] Spruyt, Lof van het Conservatisme, Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2003, p. 52.
[100] Augustinus, sermo 80,8.
[101] Brague, Europa, De Romeinse weg, Zoetermeer: Uitgeverij Klement, 2013, p. 167.
[102] Meeting with representatives from the world of culture. Address of holiness Benedict XVI, Paris, 12 september 2008: http://www.vatican.va/content/benedict-xvi/en/speeches/2008/september/documents/hf_ben-xvi_spe_20080912_parigi-cultura.html
[103] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 38.
[104] Kinneging, De onzichtbare Maat, p. 215.
[105] Lewis, Onversneden christendom. hoofdstuk 3 van boek II.
[106] R, Oosterom ‘Merkel: Bang voor islamisering? Ga naar de kerk!’ Trouw.nl, 10 september 2015. https://www.trouw.nl/nieuws/merkel-bang-voor-islamisering-ga-naar-de-kerk~bd102e62/
[107] Piet Hein Donner, Hoop doet leven, angst alleen overleven. Lezing op het Christelijk-Sociaal Congres, 31 augustus 2016, Doorn 2016.